| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Christendom en Ongeloof. Twintig Voorlezingen over de godsdienstgeschillen des tegenwoordigen tijds, door Dr. Daniël Schenkel. Woorden van strijd en vrede. Uit het Hoogduitsch door J. Oudijk van Putten. Met een voorwoord van Dr. J.J. van Oosterzee. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. 1848. 456 bl. f 3-90.
In het verledene ligt de kiem van het tegenwoordige verborgen. Wie de gebeurtenissen van onze dagen tracht te verstaan, moet die, welke daaraan voorafgegaan zijn, regt leeren kennen. Zonder de naauwkeurige wetenschap van hetgeen er op godsdienstig en staatkundig terrein in de laatste jaren is voorgevallen, mag het ten eenemale onmogelijk heeten, om over de godsdienstige en staatkundige geschillen, die het hedendaagsch Europa beroeren, een grondig oordeel te vellen en daaruit met eenige waarschijnlijkheid te besluiten tot hetgeen wij van de naaste toekomst te verwachten of te vreezen hebben. Wij juichen daarom elke poging toe, die er wordt aangewend, om hetgeen thans is, te verlichten met den fakkel der geschiedenis. Onze eeuw heeft hare eigene krankheden, die de zorg der genezing behoeven. Geene ijdele theoriën, die, van allen historischen grondslag losgerukt, als in de lucht zweven, kunnen ons baten. De geschiedenis alleen is de leermeesteresse der wijsheid. Terwijl zij ons den sleutel toereikt tot de regte kennis van onzen tegenwoordigen toestand, wijst zij met de ziekteverschijnselen ook de geneesmiddelen aan en plaatst ons op het éénig ware standpunt, dat ons voegt.
Te midden van de verdeeldheden der Christelijke kerk, behoort ieder Christen van den beschaafden stand, welke rigting hij ook mag zijn toegedaan, zich gedurig af te vragen, wat hem te doen staat en waarnaar hij streven moet. Het is eene schoone taak, anderen in de beantwoording dier
| |
| |
vraag behulpzaam te zijn, hunnen Christelijken ijver op te wekken en te besturen, hun het pad te wijzen en te banen, dat tot de meest wenschelijke uitkomst leiden kan. Maar niet allen, die zulk eene taak op zich nemen, zijn daartegen opgewassen en verdienen ons vertrouwen. Aanhangers eener partij vooral en ultra's verdienen niet gehoord te worden. Wie een' bekwamen wegwijzer en leidsman verlangt, hem noemen wij Dr. schenkel en zijn belangrijk geschrift: Religiöse Zeitkämpfe, hetwelk onder bovenstaanden titel: Christendom en Ongeloof, onder ons verschenen is, en welks verschijning wij met blijdschap begroeten.
Uit de voorrede of het voorwoord van Dr. van oosterzee vernemen wij, dat de Schrijver zich reeds ten jare 1838 in de godgeleerde wereld heeft bekend gemaakt door eene latijnsche Verhandeling over de verschillende secten der eerste Corinthische gemeente, dat hij later in een strijdschrift tegen den Hoogleeraar gervinus het beginsel des positiven Christendoms met nadruk en kracht heeft gehandhaafd, en zich vooral talrijke hoogschatters heeft verworven door zijn uitvoerig werk over het wezen van het Protestantisme, waarvan het derde of laatste deel nog met belangstelling te gemoet gezien wordt. Voorts wordt ons berigt, dat schenkel met eene veelomvattende wetenschap eene echt Christelijke denkwijze vereenigt, op geloovig standpunt geplaatst, de verschijnselen onzer dagen beoordeelt naar den maatstaf van het Evangelie, en zonder vrees allen oproept tot moedigen strijd tegen het antichristelijk beginsel, dat zich in verschillende vormen vertoont; dat desniettemin zijn streven irenisch is van aard, zoodat hij allen, die binnen de grenzen van Christendom en Hervorming staan, wenscht te vereenigen, en niet van den triomf eens bepaalden stelsels, maar van het doordringen eens beteren geestes heil verwacht voor de Evangelische kerk. Eindelijk moeten wij nog vermelden, dat deze twintig Voorlezingen door den Schrijver in den winter van 1846 gehouden zijn te Schaffhausen, waar hij woont, in een' kring van hoogbeschaafden, en, naar zijne bedoeling, strekken moesten, om hun de godsdienstgeschillen onzer dagen te leeren kennen, in verband met het wezen
| |
| |
van het Christendom in het algemeen en van het Protestantisme in het bijzonder. Hij bewandelt daarbij, na het wezen der Godsdienst en der Hervorming verklaard te hebben, den historischen weg, vestigt de aandacht op het tijdvak der Protestantsche orthodoxie, gaat vandaar over tot dat der moderne verlichting, het Piëtismus en de Broedergemeente, om dan het Rationalisme in zijne betrekking tot kant, en den gang der Duitsche wijsbegeerte van dezen tot op de tegenwoordige dagen te schetsen. Aan het stelsel van hegel wordt het moderne Antichristendom vastgeknoopt en tot in zijne laatste, schrikkelijke ontwikkelingen geteekend. De merkwaardigste verschijnselen, die zich deels tegenover, deels uit het ongeloof ontwikkeld hebben, de Jesuiten, de Duitsch-Katholijken, de Lichtvrienden en de Communisten, worden daarna in oogenschouw genomen. In de laatstgenoemden vertoont zich een stelselmatige opstand tegen alle godsdienst en zedelijkheid. En zoo eindigt de Schrijver met aan te wijzen, welke reactie van de zijde des geloofs hij voor het heil der kerk en der menschheid mogelijk en wenschelijk acht.
Zooveel meenden wij uit het wèlgeschreven voorwoord, deels letterlijk, deels gewijzigd, te moeten overnemen. Met den hoogen lof, daarin aan schenkel en zijn werk gegeven, stemmen wij na de lezing gereedelijk en van heeler harte in. Wij verblijden ons over de tijdige uitgave van een in menig opzigt zoo hoogst belangrijk geschrift, dat, door van oosterzee aanbevolen, in aller handen kome en zegen uitstorte in aller harten!
Vraagt iemand, waarmede wij onze lofspraak staven zullen, wij beroepen ons op den ganschen inhoud en hebben daarin bewonderd een' zeldzamen rijkdom van stof, die, naar gelang harer belangrijkheid, meer of minder uitvoerig behandeld is, eene grondige historische kennis, de vrucht van naauwkeurig onderzoek, die bij de behandeling ten grondslag ligt, een' echt wijsgeerigen tact, om de verschillende gebeurtenissen en rigtingen in betrekking tot elkander te plaatsen en de eene uit de andere te verklaren, de geleidelijke orde, die, naar den leidraad der geschiedenis, in
| |
| |
acht genomen is, de gematigdheid en onbekrompenheid der oordeelvellingen over personen en zaken van vroegeren en lateren tijd, de onafhankelijkheid van het gekozen' standpunt, de kalmte en rustigheid der voorstelling, de verzekerdheid des geloofs, te midden van de onzekere verwachting der toekomst, en eindelijk de volledigheid. Zulk een werk, door zulke deugden versierd, kan in onze dagen eene weldadige werking doen. Met belangstelling gelezen, verruimt het den blik en het hart. En nevens den Godgeleerde leert de Christen daardoor zijn standpunt en zijne roeping kennen en onder opzien tot God eene betere toekomst zoowel verbeiden als voorbereiden, zooveel hij kan.
Onze lofspraak, hoe welverdiend ook, kan echter niet onbepaald of onvoorwaardelijk zijn. Waar zoo vele belangrijke bijzonderheden en levensvragen ter sprake komen, daar moet zich als van zelf hier en daar eenig verschil van gevoelen openbaren. Zoo meenen wij, dat de beide eerste Voorlezingen over het wezen van de Godsdienst en het Protestantisme die helderheid en duidelijkheid missen, die wij daar vooral gewenscht en gewacht hadden. Uit den aard der zaak moesten zij meer afgetrokken van inhoud zijn, dan de volgende; maar ook na herhaalde lezing is het ons niet gelukt tot volkomen inzigt te geraken van de beschouwingswijze des Schrijvers, en het is ons twijfelachtig gebleven, of het hemzelven nog wel in alles regt helder geworden is. Dit neemt echter niet weg, dat hier veel goeds en schoons gevonden wordt en dat er veel uit te leeren valt. - Evenmin kunnen wij ons volkomen vereenigen met hetgeen in de tiende Voorlezing voorkomt over de erfzonde en de voldoening, welke beide kerkelijke leerstukken tegenover de Rationalisten gehandhaafd worden, zoo het heet. Wèl beschouwd, is het echter niet zoozeer de kerkleer, die gehandhaafd wordt, als wel de, naar des Schrijvers gevoelen, meer Evangelische opvatting dier leerstukken. Maar waarom dan niet ruiterlijk gezegd, dat de kerkleer zelve, naar zijne overtuiging niet is te verdedigen. Of staat men de leer der erfzonde voor, als men wel gelooft aan de algemeenheid van het menschelijke bederf en de voortplanting der zonde, maar
| |
| |
niet aan eigenlijk gezegde toerekening van adam's overtreding? En kan het in kerkelijken zin de leer der voldoening heeten, als men beweert, dat God zijnen Zoon jezus christus in de wereld gezonden heeft, om aan zijne oneindige liefde genoeg te doen? Onze dagen vorderen volkomene opregtheid. Halve woorden leiden tot geen ander dan hoogstgebrekkig resultaat. En de spraakverwarring is reeds groot genoeg. - Onder de Voorlezingen, die wij uitvoeriger gewenscht hadden, behoort vooral de veertiende, die over de Jezuiten handelt. Aan haren inhoud is het te bemerken, dat er in de jongste maanden veel belangrijks is voorgevallen, waarvan de Schrijver nog tenaauwernood eenig voorgevoel had. - Wij twijfelen ook zeer, of de woelingen der Duitsch-Katholijken en Lichtvrienden wel genoeg in helder licht zijn geplaatst, en of er in het bijzonder geen onregt is gedaan aan uhlich, die van wislicenus nog al verschilt in rigting en geloofsovertuiging. Wij mogen daarbij echter niet vergeten, hoe moeijelijk het is, om een onpartijdig oordeel te vellen over tijdgenooten en gebeurtenissen, die als onder ons oog voorvallen. - Eindelijk hadden wij in de beide laatste Voorlezingen over de reactie des geloofs nog al iets meer verlangd en verwacht, dan zij geven. En wat zij bevatten, is op verre na niet even bruikbaar voor ons. Dit brengt ons tot de klagt, die wij niet mogen terughouden, dat een zoo uitstekend werk als dat van schenkel, ofschoon de eer der vertaling dubbel waardig, toch slechts ten halve berekend is voor de behoeften onzer landgenooten. Het smart ons daarom, meer dan wij zeggen kunnen, dat van oosterzee niet heeft kunnen besluiten, om, met het oog op onze vaderlandsche kerk en wetenschap, aan te vullen en te wijzigen, wat hier
bepaaldelijk met het oog op Zwitserland of Duitschland gezegd wordt. Hij zou daarmede een hoogst verdienstelijk werk verrigt hebben. IJdel is de hoop, waarmede hij zich vleit, dat de geoefende lezer zelf in staat zal zijn, om zonder zijne aanwijzing schenkel's meening te vatten en de toepassing op ons vaderland, waar het noodig is, in stilte te maken. Zulke geoefende lezers zijn er, zoo wij meenen, slechts weinige,
| |
| |
tenzij onder den geleerden stand. En juist mingeoefende, maar beschaafde Christenen behoeven in onze dagen teregt gewezen en in hun oordeel over de verschijnselen van onzen leeftijd bestuurd te worden. Overigens komt van oosterzee, nevens den Vertaler, lof en dank toe voor de naauwgezette zorg, aan de vertaling en de uitgave besteed.
Tot eene proeve van den geest zoo wel als van den stijl van het werk, deelen wij de volgende passage mede, die op bladz. 417 voorkomt: ‘Ontegenzeggelijk bestaat er in de Evangelische Kerk eene partij, die in de geheele ontwikkeling der theologie, sedert honderd jaren, niets ziet dan afval en dwaling, en die slechts heil vinden zou dáárin, dat men weder terugkeerde tot de leerstellingen en tot den geheelen toestand van zaken der zestiende en zeventiende eeuw. Tegen zulk eene reactie moet ik mij rondborstig verklaren, en vooral daarom, dewijl het geene reactie is des geloofs. Het is bloot eene reactie der dogmen, der zienswijzen en meeningen. Ik heb vroeger aangewezen, dat de orthodoxie der zeventiende eeuw een eenzijdig gewrocht geweest is van het verstand, en ik geloof geen al te hard oordeel uit te spreken, wanneer ik van de orthodoxie der negentiende eeuw hetzelfde zeg. Daarmede misken ik geenszins het lofwaardige conservative streven van enkele, meer bijzonder op den voorgrond tredende schutslieden dezer rigting, en begrijp, dat het negatief uiterste hier het positief uiterste heeft veroorzaakt. Maar bij deze rigting komt het kerkregterlijke en kerkpolitische element zoo sterk uit, dat het den opmerkzamen beschouwer niet ontgaan kan, dat het hier om nog iets anders te doen is, dan om het geloof te redden. Met vastgestelde dogmen, met een afgesleten en afgerond systema, met eene onbuigzaam-objective autoriteit, met eene tot onverbrekelijke wet verhevene geloofsbelijdenis, laat zich de eenheid der kerk slechts op eene wijze bewaren, die bij den voortbruischenden stroom des tijds en bij krachtige werkzaamheid eener, den historischen vooruitgang toegedane, rigting niet kan toegepast worden. Het is waar, terwijl de orthodoxie een onbepaald vasthouden aan de oude inspiratieleer, on- | |
| |
bepaalde onderwerping aan de oud-kerkelijke
geloofsbelijdenissen, onbepaalde aanneming der oud-kerkelijke leerstellingen vordert, heeft zij het voordeel, tegen de Roomsche kerk en tegen heterodoxie en ketterij eene duidelijke en bepaalde stelling in te nemen, en zij behoeft niet te zeggen “ik zoek,” maar zij kan veeleer zeggen “ik heb gevonden.” Maar dit vinden is toch slechts schijnbaar. Zij heeft niet werkelijk gevonden, maar slechts ontleend, en hare stellingen behouden alleen voor diegenen kracht, welke alle resultaten des onderzoeks sedert de laatste honderd jaren al dadelijk verwerpen, en zich inbeelden, dat het Protestantismus zijn voor alle tijden geldend toppunt in den loop van de zestiende en zeventiende eeuw bereikt heeft.’ En een weinig verder, bl. 419: ‘Ik verklaar openlijk, dat ik mij aan de reactie des geloofs tegen het ongeloof aansluit, maar niet in den vorm der orthodoxie. Ik houd dien vorm voor mislukt, daar zij de behoeften des verstands niet met het gemoed verzoent; daar zij de hooge beteekenis miskent, welke aan het individu in alle aangelegenheden des geloofs en des geestes toekomt; daar zij de waarheid als eens vooral uitgemaakt vaststellen wil, zonder daarbij eenigzins 's menschen behoefte aan steeds voortgaande ontwikkeling in aanmerking te nemen.’
Wij bevelen ten slotte de achttiende Voorlezing bijzonder aan, wenschende, dat ieder, door haar voorgelicht, terugdeinze voor het verderfelijke Communisme, hetwelk, indien het algemeen werd, verderf en dood zou verspreiden over geheel Europa. |
|