(J.F. Bosdijk). Te Utrecht, bij J.G. van Terveen en Zoon. 1848. In gr. 8vo. 275 bl. f 3-:
De twee hoofdpersonen, om welke zich de voor ons liggende Roman beweegt, zijn twee jonge menschen, de een zonder eigenlijke bekwaamheden, maar geslepen tot allerlei listen, om aan geld te geraken, en baatzuchtig in den hoogsten graad; de ander, arm, maar eerlijk en hoogst bekwaam, laat zich door zijnen vriend verlokken, om zijn kantoor te verlaten, ten einde de hem voorgespiegelde schitterende voordeelen deelachtig te worden als hoofdschrijver en mederedacteur van een op te rigten dagblad, hetwelk slechts de dekmantel is van schandelijke opligterij. Van de geldelijke voordeelen, die Karel najaagt, ten einde alzoo op eerlijke wijze (want de treken en bedriegerijen worden voor hem verborgen gehouden) de hand te erlangen van het meisje zijner keuze, komt dan ook niets. De afzetter wordt ontmaskerd, en Karel levert eene proeve, dat men door braafheid, arbeidzaamheid, goede trouw en nederigheid ‘het verst komt.’ De geschiedenis is onderhoudend; sommige karakters, gelijk dat van den ouden heer Zacharias de Groot, en tooneelen zoo als het verjaarpartijtje te diens huize, zijn met levendigheid geschilderd; en daar de situatiën uit den hedendaagschen tijd zijn, zal, des twijfelen wij niet, dit verhaal zijne lezers wel vinden. Vooral de kwakzalverij met en door dagbladen wordt er naar verdienste in ten toon gesteld. Ze zijn evenmin uit de lucht gegrepen als de elegante bedrieger Albert. Zijn er hier en daar nog wel eenige hooggestevelde uitweidingen, zoo als over de Hollandsche bedachtzaamheid in niet weg te vliegen met het vreemde en nieuwe, wij moeten den Schrijver het regt doen van te erkennen, dat deze minder hinderlijk zijn, dan in sommige zijner vroegere Romans. De druk is zuiver en de taal insgelijks (de Schrijver weet toch wel, dat Eutopiaansch, bladz. 202, Utopiaansch moet zijn?); zoodat wij dit boek met ruimte aan Leesbibliotheken en
Leesgezelschappen mogen aanprijzen. De Schrijver worde door gunstige beoordeeling maar niet verlokt tot te veel schrijven, waaruit zoo ligt onachtzaamheid ontstaat.
No. X. Boekbesch. bl. 433, reg. 10, staat: der eerste dank; men leze: zeg ik dank.
No. XII. bl. 529, reg. 2, leze men, voor verbrijzelden, verbrijzelde.