beperkingen van den eigendom door het Politieregt onderzocht.
Zeer belangrijk is onder anderen § 1 der tweede Afdeeling, Jagt en Visscherij (bl. 24-57). Bij zoo veel onwettigs, als er te dezen bestaat, en bij de wezentlijke behoefte, dat echter het wild niet worde uitgeroeid noch de visscherij te gronde ga, is eene betere, met de Grondwet overeenkomstige regeling der zaak dringend noodig. Kluchtig is inderdaad Art. 44 der Wet van 11 Julij 1814 (S.B.No. 79) houdende bepalingen op het stuk der Jagt en Visscherij: ‘Al wie eene akte tot de jagt, of eene permissie, om in geregistreerde jagten te jagen, of eene extraordinaire permissie zal bekomen hebben, zal op zijnen eigenen of gehuurden grond vermogen te schieten en te dooden wilde zwijnen, wolven, vossen, dassen, otters, bunsings, wezels, wilde katten, konijnen, arenden, valken, gieren, sperwers en dergelijke schadelijke dieren en vogelen.’
Dat men de jagt op herten, hazen, konijnen en dergelijk aan regelen onderwerpt, laat zich begrijpen; maar dat men, op eigenen of gehuurden grond, geene wolven, bunzings, arenden, gieren en soortgelijke roofdieren mag schieten en dooden, tenzij na vooraf bekomen verlof, is toch waarlijk al te erg.
Wij wenschen den Heer olivier geluk met deze welgeslaagde Proeve.
a.f. sifflé.
Middelburg.