Schrijver voor het volk, bestemde dit werkje meer in het bijzonder voor jongelingen uit de zoogenaamde burgerklasse, die na het verlaten der school voornemens zijn een beroep te leeren, ten einde nuttig te wezen voor de maatschappij en voor hun onderhoud te kunnen zorgen. Het kleine verhaal stelt een tafereel voor naar het werkelijke leven. Het behelst wel geene tooneelen uit het leven en den toestand van de magtigen en rijken der aarde, maar ook de toestand van den eenvoudigen burger geeft aan den deugdzamen en Christelijken mensch de eigenaardige gelegenheid tot beoefening van zulke deugden, die zelfs in den geringsten stand den stempel dragen van een edel hart en van ware levenswijsheid. Dit is het, wat men in het onderhavige werkje allerwegen opmerkt. De ambachtsman, die kommerlijk met gade en kinderen leeft van de vrucht van zijnen handenarbeid, en nogtans den armen en hulpeloozen wees, den achtergelaten zoon van zijnen broeder, niet overlaat aan diakonie- of armbestuur, maar dien als kind opneemt in zijn eigen gezin. De doodelijke kranke en stervende vader, die op zijn sterfbed zijnen zoon troost met de herinnering aan God en vermaant om God steeds voor oogen te houden. De dankbare wees, die door deugd, door vlijt en liefde zijne weldoeners tot vreugde en tot zegen verstrekt, en ook voor zichzelven Gods zegen ondervindt. Zietdaar hetgeen de Schrijver bevallig en onderhoudend schildert. Dat het zulk een geschriftje niet aan eene goede zedelijke strekking ontbreekt, zal, hopen wij, door onzen lezer reeds bij deze eenvoudige aankondiging gevoeld worden. Eene gunstige ontvangst doe 's mans arbeid aan zijne bedoeling beantwoorden, en oefene een' heilzamen invloed uit op de gemoederen onzer jeugdige landgenooten!