| |
Verslag over de Cliniek voor inwendige Ziekten, gegeven bij de Clinische School te Rotterdam, gedurende den cursus van 1 September 1846 tot 19 Junij 1847, door G.Ph.F. Groshans, M.D., Lector in de Geneeskunde aan gemelde School. Te Rotterdam, bij H.A. Kramers. 1848. In gr. 8vo. 112 bl. f 1-20.
Even als in de vorige jaren biedt ook thans wederom Dr. groshans aan het geneeskundig publiek een verslag aan over de verschillende ziektegevallen, welke hij gedurende den laatstvoorgaanden cursus op zijne kliniek behandeld heeft; thans echter niet, zoo als vroeger, in het een of ander tijdschrift, maar hij heeft het afzonderlijk in den handel verkrijgbaar gesteld, omdat het voor een enkel nommer van een tijdschrift te groot was geworden. Referent wenscht, dat een uitgebreid debiet van dit werkje Schrijver en Uitgever moge aanmoedigen, op een volgend jaar denzelfden weg te bewandelen en dat alzoo deze verslagen blijvend in meerdere handen mogen komen, dan bij plaatsing in geneeskundige tijdschriften doorgaans het geval is. Ongaarne zoude Ref. zien, dat Dr. groshans in vervolg van tijd afweek van de loffelijke gewoonte, welke hij thans reeds eenige jaren heeft gevolgd; en het is ook hierom, dat hij gemeend heeft, zoo spoedig mogelijk de aandacht van het geneeskundig publiek op dit verslag te moeten vestigen. Reeds in eenen vorigen jaargang der Vaderlandsche Letteroefeningen heeft Referent op het belangrijke van dergelijke verslagen opmerkzaam gemaakt; van dit belang schijnt ook Dr. groshans doordrongen te zijn, blijkens den ijver, waarmede hij deze zaak behartigt; mogt hij hierin navolging vinden bij de andere
| |
| |
geneeskundigen hier te lande, die aan het hoofd staan van klinische inrigtingen!
Uit het verslag blijkt, dat het aantal opgenomene lijders eene vrij aanmerkelijke vermeerdering heeft ondergaan, in vergelijking met vroegere jaren, zijnde het van 115 tot 143 geklommen: van deze 143 lijders zijn 91 genezen, 14 hebben de inrigting ongenezen verlaten en 38 zijn overleden. De verhouding van het aantal overledenen tot dat der herstelden is uit den aard der zaak ongunstiger, dan in de gewone gasthuizen, daar Dr. groshans uit de in het gasthuis opgenomene zieken voor de kliniek de zoodanige uitkoos, welke hiertoe het geschiktst waren. Er wordt dan ook in dit verslag, behalve van vele andere ongeneeslijke of moeijelijk te genezene ziekten, van 17 gevallen van phthisis pulmonalis melding gemaakt, eene verhouding, welke alleen door die der febris intermittens (25) overtroffen wordt. Van genoegzaam alle doodelijk afgeloopene gevallen wordt de lijkopening naauwkeurig vermeld en niet zelden wordt uit vroegere cursussen een of ander ter toelichting bijgevoegd. De orde, waarin in dit verslag de verschillende ziektegevallen worden vermeld, is de volgende: typhus, febris intermittens, morbilli, rheumatismus chronicus, meningitis, encephalomalacia, tubercula cerebri, meningitis medullae spinalis, paralysis agitans, mania potatorum, tubercula en phthisis pulmonum, bronchitis, fungus pulmonum, apoplexia pulmonum, hartziekten (ossificatio valvulae mitralis, hypertrophia cordis, dilatatio cordis), dysphagie, gastritis chronica, scirrhus pylori, diarrhoea, abscessus hepatis, icterus, fungus
hepatis, hydrops ascites, haematuria, morbus Brightii en anosarca; benevens eenige gevallen van scabies, syphilis secundaria en niet nader bepaalde morbi cutanei. De ziektegeschiedenissen en de verslagen omtrent de lijkopeningen zijn beknopt en duidelijk, en datgene, waarop het hoofdzakelijk aankomt, wordt behoorlijk in het licht gesteld. Enkele onderwerpen heeft de Schrijver aan eene meer uitvoerige uiteenzetting onderworpen, met name de phthisis tuberculosa en de ziekelijke veranderingen van de lever; hetgeen wij over deze ziektetoestanden lezen, is hoogstbe- | |
| |
langrijk, en reeds alleen hierom zoude de uitgave van dit verslag meer dan gewettigd zijn. Ruim 50 bladzijden worden aan de eerstgenoemde ziekte gewijd (bl. 18-69); het is vooral over de moeijelijkheid van, zelfs met behulp van percussie en auscultatie, in sommige gevallen phthisis tuberculosa van andere chronische aandoeningen der longen te onderscheiden, dat de Schrijver hier handelt; die moeijelijkheid heeft waarschijnlijk aanleiding gegeven, dat er vele gevallen van genezene phthisis tuberculosa worden vermeld, die zelfs door latere lijkopeningen, wanneer de lijders aan geheel andere ziekten waren overleden, schijnbaar zijn bevestigd geworden, - en welke toch geenszins tot deze categorie, maar veeleer tot chronische pneumonie behooren. Vele verschijnselen der longtering kunnen namelijk door verhardingen in het weefsel der longen worden voortgebragt, zonder dat er bij de lijkopening tuberkels in de longen worden gevonden. Dr. groshans beroept zich hier op addison (Observations on pneumonia and its consequences, in guy's Hospital Reports 1843), wiens verhandeling voorzeker hier te lande weinig bekend is, weshalve de Schrijver hier dan ook eenigzins breedvoeriger is. Deze
mededeeling en de daaruit afgeleide gevolgtrekkingen zijn hoogstbelangrijk; intusschen hadden wij wel gewenscht, dat de geleerde Schrijver de woorden van den Engelschen geneesheer met de bevindingen der geneeskundigen van het vaste land, met name van rokitansky, had vergeleken; zulks had welligt aan zijn vertoog nog meerdere belangrijkheid kunnen geven. Addison spreekt van eene soort van pneumonie, waarbij de luchtpijptakken niet in de ziek te deelen en waarbij eene albumineuse stof in het weefsel wordt uitgestort, welke verhardt en zich soms zoo innig met het weefsel vereenigt, dat men geen spoor meer van den bouw der luchtcellen of van het celwijsweefsel, dat de kwabbetjes vereenigde, terugvindt. Bij klierachtige voorwerpen is het albumen minder vast, het interlobulaire celweefsel kan duidelijk onderscheiden worden en de albumineuse stof heeft een korrelachtig voorkomen zij heeft het voorkomen van gewone tuberculeuse stof en schijnt het gevolg van eene minder sterke gesteldheid van den lijder te
| |
| |
wezen; zij wordt soms ontstekingachtige tuberkel genoemd. Indien wij ons niet bedriegen, komt deze beschrijving met twee verschillende pathologische toestanden van het longweefsel overeen, welke rokitansky in zijn Handboek der pathologische anatomie beschrijft; den eersten vorm houden wij voor de interstitiële pneumonie, welke aldaar (Handb. d. spec. pathol. Anatomie, III Theil. p. 107 sq.) beschreven wordt; de tweede vorm komt welligt wezentlijk met den zoogenoemden interstitiëlen tuberkel overeen, wanneer zich hierbij pneumonisch lijden voegt; althans het voorkomen van dien tweeden vorm bij zwakkelijke, scrophuleuse voorwerpen, terwijl er later (p. 30) van verandering in eene kalkachtige zelfstandigheid gesproken wordt, hetwelk vooral plaats heeft, wanneer deze albumineuse stof zich in de bovenste kwab der long bevindt, doet ons hier eerder aan tuberculosis dan aan chronische pneumonie denken. Maar ook kunnen beide vormen zeer wel gezamentlijk voorkomen, wanneer zich namelijk rondom den in verwceking overgaanden tuberkel eene interstitiële pneumonie ontwikkelt (rokitansky p. 129), door laennec infiltration tuberculeuse gelatiniforme genoemd, en welke onder gunstige omstandigheden genezing der caverne kan te weeg brengen. (rokitansky p. 149). Indien nu onze meening ten aanzien van den eersten door addison beschreven vorm juist is, zoo zoude daaruit blijken, dat de interstitiële pneumonie in Engeland (en welligt ook bij ons) veelvuldiger voorkomt, dan in meer binnenwaarts gelegene landen; volgens wunderlich (Handb. der Pathologie und Therapie 1847, Bd. III, p. 463) komt zij slechts onder bijzondere omstandigheden, zooals b.v. bij oude lieden voor, terwijl vele anderen het voorkomen derzelve geheel ontkennen en engel (Anleitung
zur Beurtheilung des Leichenbefundes, p. 279) de mogelijkheid van het voorkomen eener interstitiële pneumonie in twijfel trekt; volgens addison daarentegen komt zij niet zoo geheel zeldzaam, en zelfs bij jonge, overigens gezonde personen voor. Dat deze interstitiële pneumonie in somimge, schoon zeldzaam voorkomende, gevallen, in abscesvorming kan overgaan, vermeldt zoowel rokitansky, als wunderlich. In deze gevallen is de
| |
| |
verwisseling met phthisis zeer mogelijk, te meer, daar deze vorm van pneumonie gewoonlijk het bovenste gedeelte van de bovenste kwab der long aandoet; dit zal dan ook wel de phthisis pneumonica zijn, waarvan Dr. groshans (p. 35) spreekt; terwijl waarschijnlijk de phthisis tuberculo-pneumonica eene verbinding van den interstitiëlen tuberkel met interstitiële pneumonie is en in ongunstig afloopende gevallen welligt tot den geïnfiltreerden tuberkel (hepatisatie door een tuberculeus produkt, volgens rokitansky (p. 123)) moet gebragt worden. Wij hebben ons deze aanmerking vooral ook daarom veroorloofd, omdat Dr. groshans het voornemen schijnt te hebben, later een uitvoeriger werk over phthisis tuberculosa in het licht te geven; wij achten het van belang, dat hij hierbij de waarnemingen en opmerkingen der Engelsche geneeskundigen niet alleen mededeelt, maar ze vooral ook vergelijkt met die der geneeskundigen van het vaste land, opdat soms de lezer niet zoude meenen, dat door de eerstgemelden ziektevormen beschreven worden, welke bij de laatste niet zijn vermeld. - Wij kunnen den Heer groshans niet verder in zijn belangrijk betoog volgen, noch ook in zijne therapeutische beschouwingen, welke wij ten volle beämen; wij zouden ons verslag hierdoor te uitvoerig maken en verwijzen dus liever den lezer naar het werkje zelf.
Behalve deze beschouwingen over phthisis tuberculosa treffen wij ook eenige meerdere uitvoerigheid aan in de behandeling van eene minder algemeen voorkomende ziekte, namelijk van den fungus hepatis. De Schrijver deelt hieromtrent eenige belangrijke waarnemingen, gedeeltelijk ook reeds vroeger door hem gedaan, mede; naar aanleiding van deze wijst hij op de moeijelijkheid, om deze ziekte, vooral in een vroeger tijdperk, gedurende het leven te erkennen, en op de zwarigheden, welke eene juiste waardeering van de resultaten van het manuaal onderzoek van het abdomen in den weg staan. En toch is het van het hoogste gewigt, ook deze ziekte tijdig te erkennen, minder omdat er veel hoop bestaat, om haar te genezen, dan veeleer om zich van alle ingrijpende behandelingswijzen te onthouden, daar de ziekte bij eene negatieve behandeling langen tijd stationair kan blij- | |
| |
ven, terwijl hare ontwikkeling vooral door sterk werkende geneesmiddelen bevorderd wordt.
Het ligt eenigzins in den aard der zaak, dat een verslag omtrent eene klinische inrigting minder geschikt is, om er een besluit uit af te leiden omtrent den aard der ziekten, welke op de plaats, waar die inrigting zich bevindt, epidemisch geheerscht hebben; de gewone gasthuispraktijk komt in dit opzigt meer in aanmerking. Intusschen kan men toch uit het vrij groot aantal gevallen van f. intermittens, welke in de kliniek zijn opgenomen, in vergelijking met dat van andere acute ziekten, afleiden, dat ook in Rotterdam gedurende het najaar van 1846 en het voorjaar van 1847, evenzeer als elders, tusschenpoozende koortsen meer dan in andere jaren geheerscht hebben: immers terwijl er slechts van 3 gevallen van typhus sprake is, werden er 25 lijders aan f. intermittens verpleegd. Evenwel schijnt de aard der koortsen veel gematigder geweest te zijn, dan elders, met name te Amsterdam; voorbeelden van bijzondere boosaardigheid kwamen op het clinicum niet voor. Naar ons inzien blijkt die meerdere goedaardigheid ook daaruit, dat de Schrijver verklaart: ‘Kinine en kinoidine werden beide algemeen door mij bij het clinisch onderwijs en ook in de armenpraktijk aangewend, zonder dat ik eenig onderscheid in de werkzaamheid zag.’ Recensent moet verklaren, dat zijne ondervinding ten opzigte van de werkzaamheid der chinoidine, gedurende de koortsëpidemiën van 1846 en 1847 binnen onze Hoofdstad verkregen, minder gunstig is. Vooreerst moet hij zeggen, dat die werkzaamheid nooit gelijk stond met die der chinine: er werd ten minste eene dubbele hoeveelheid vereischt. Dit zoude evenwel voor het gebruik van dit middel geene zwarigheid opleveren, daar het ongeveer zesmaal goedkooper is dan de chinine. Maar ten anderen heeft hij de chinoidine als een hoogst onzeker middel leeren kennen, hetwelk alleen bij ligtere intermittensgevallen en ook voor de nabehandeling, na het onderdrukken der koorts,
vertrouwen verdient. Deze onzekerheid der werking is waarschijnlijk aan de meerdere of mindere hoeveelheid chinine en cinchonine, welke deze harsachtige stof bevat, toe te schrijven; zooals bekend is, wordt de chinoidine bereid uit
| |
| |
de moederloog, welke na de krystallisering der sulphas chinini overblijft, en zij is een mengsel van chinine met hars en kleurstof; niet altoos is die hoeveelheid chinine dezelfde en hierdoor ontstaat eene ongelijkmatigheid in de werking, waaraan men ook wel door bijvoeging van eene zekere hoeveelheid chinine heeft trachten te gemoet te komen. Een derde bezwaar bij de aanwending der chinoidine ondervond Recensent hierin, dat dit middel over het algemeen minder goed verdragen werd, dan de sulphas chinini. Terwijl deze laatste ook bij gastrische toestanden doorgaans zonder nadeel wordt toegediend, ja deze zelfs niet zelden helpt wegnemen, werd de chinoidine, ook bij vrij goeden toestand der eerste wegen, niet zelden weggebraakt en bezwaarde de lijders bijna altijd. Hierdoor kon dit middel in de remitterende koortsen, waarin de chinine zoo veel nut doet, nooit gebruikt worden; bij febres quotidianae, waar men slechts eene tusschenpoozing van weinige uren heeft en dikwijls nog gedurende den koortsaanval de koortsverdrijvende middelen moest toedienen, kwam het evenmin te pas; bij febres quartanae, in welke doorgaans groote giften chinine, en deze dikwijls nog met andere tonische middelen vereenigd, werden vereischt, werkte het veel te zwak; alleen in ligte gevallen van febres tertianae werkte het iets uit, en dan nog moest de koortsvrije dag volkomen vrij zijn van alle ziekteverschijnselen, daar het anders dikwijls niet werd verdragen. Dit is hetgeen aan Recensent eene uitgebreide ondervinding, gedurende de beide laatste jaren binnen de Hoofdstad opgedaan, omtrent de werkzaamheid der chinoidine heeft geleerd. De gunstiger resultaten, door Dr. groshans verkregen, zijn, naar zijne meening, gedeeltelijk aan de mindere hevigheid der koortsëpidemie te Rotterdam toe te schrijven; en wij hebben dus hier wederom het bewijs, hoeveel het bij de werkzaamheid van het een of ander middel op de uitwendige omstandigheden aankomt, waaronder het
wordt voorgeschreven.
Recensent eindigt zijne aankondiging, die reeds vrij lang is geworden, met Dr. groshans voor zijne bijdragen voor onze geneeskundige literatuur dank te zeggen en hem aan te moedigen, in het belang dier literatuur, jaarlijks op het ingeslagen spoor voort te gaan. |
|