tend op dat ééne onderwerp bepaald. Wij houden dit voor eene al te consequente toepassing van het beginsel der eenheid. Zoo verre mag onze kerkelijke gewoonte, om de Leerrede tot middelpunt van geheel onze godsdienstoefening te stellen, niet worden uitgestrekt. Vooral wanneer het onderwerp zoo speciëel is, moet door Gezang en Gebed voor meer algemeene stichting gezorgd worden, zonder dal daarbij eene wenschelijke eenheid schade behoeft te lijden. Wij zouden b.v. aan eene lofzegging, uit de waarde des Evanlies, de liefde van God, het heilige voorbeeld van jezus, of de onderlinge betrekking der Christenen ontleend, boven dezen, daarenboven nog al prozaïschen lof der weldadigheid, voor het Godsdienstig gezang de voorkeur gegeven hebben. Dan ware, zoo wij meenen, beter gezorgd voor de behoefte aan heiliging en troost, die voor velen iets anders eischte dan eene uitsluitende aanbeveling der welda digheid. - Onze tweede aanmerking geldt het gebruik van den Tekst in het Tweede Deel der Leerrede. De inhoud namelijk van dat Deel wijst veel meer op het geheele achtste en negende Hoofdstuk, dan wel bepaaldelijk op de gekozene en voorgelezene Tekstverzen heen. Wij keuren dit in zich zelf niet af, maar dan ware eene andere kens, b.v. van H. VIII vs. 7, 11 of IX vs. 7, 11, naar wij gelooven, meer doelmatig geweest. Of zoo de hier gekozene Tekstverzen gevolgd worden, dan moet
uitsluitend over de vruchten, uitwerkselen, gevolgen der weldadigheid gesproken worden, waarbij het wel niet moeijelijk kon zijn, al het wezentlijke op te nemen, dat hier, sub 1, 2 en 4 over de voorwerpen, de gronden van verpligting, en de drangredenen der weldadigheid gezegd is geworden.
En wat is er nu, na deze aanmerkingen, in deze Leerrede te prijzen? Vooreerst, dat iedere aandachtige hoorder zich den inhoud en zin van eene vrij uitvoerige bijbelplaats op bevattelijke en ouderhoudende wijze heeft verklaard, en daarmede zijne kennis van den toestand der vroegste Gemeenten en van hare onderlinge betrekking heeft vermeerderd gezien. Daarenboven is de Christelijke weldadigheid in het algemeen, en het bedoelde liefdewerk voor de Dor-