te noemen; het is in de wetenschap reeds lang voorbijgestreefd; vooral is het niet wijsgeerig, daar het tegen alle bespiegelingen a priori, op redewetten gegrond, gerigt is, en niet alleen tegen de zoogenaamde theologische, maar ook tegen de metaphysische wijsbegeer te den oorlog verklaart, om daarvoor eene stellige algemeene wetenschap in de plaats te zetten.
De leer van comte, dat er drie tijdperken in de beoefening der wetenschappen bestaan hebben, is niet geheel ongegrond; zij zijn, namelijk, het theologische, toen zij het eigendom der priester-kasten bij sommige volken der Oudheid, zoo als de Indiërs, de Perzen en de Egyptenaren, waren, en in de middeleeuwen, toen zij bijna uitsluitend door de Geestelijkheid werden beoefend; het metaphysische, waarin de wetenschappen meestal, volgens beginselen der bovennatuurkundige bespiegeling, aan een willekeurig stelsel werden ondergeschikt; hetwelk zoo lang voortduurde, tot dat baco, newton en locke den waren weg ter vordering in de stellige kennis aanwezen; te weten, eene naauwkeurige waarneming der verschijnselen, op proeven en wiskundige berekening gegrond, waardoor het mogelijk geworden is, volgens comte, de grondslagen eener stellige wijsbegeerte te leggen; dat is, de menschelijke kennis tot den rang eener exacte wetenschap te verheffen. Comte onderscheidt zes zuivere wetenschappen, welke hij aldus rangschikt: de wiskunde, de sterrekunde, de natuurkunde, de scheikunde, de biologie (physiologie) en de sociologie, of de leer der maatschappijen. Volgens hem kan het geheele gebied der menschelijke kennis tot deze zes wetenschappen betrokken worden. De zielkunde (psychologie) en de bovennatunrkunde zijn, even als de theologie, verouderd en behooren hiertoe niet meer, maar wel tot die tijdperken, waaruit de wetenschappen voor altijd getreden zijn. Dit gevoelen bestond zeer vroeg, en werd in Griekenland reeds door democritus en de Sophisten, die socrates bestreed, met eene beslissende stoutheid voorgedragen. Het is een gewijzigd materialismus, dat niets aanneemt dan hetgeen
gemeten, gewogen en berekend kan worden, dat het onafhankelijk bestaan der rede en der waarheden, die uit haar voortvloeijen, ontkent, en alle kennis van den mensch uitsluitend tot de indrukken bepaalt, die hij door zijne zintuigen van de buiten hem bestaande voorwerpen verkrijgt. De zielkunde, die ons