Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1848
(1848)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVoorlezing over de Eenheid der stoffelijke en geestelijke Schepping, door L.S.P. Meyboom, Th. Dr. en V.D.M., uitgesproken bij het Natuurkundig Genootschap te Nijmegen, den 7 Oct. 1847. II. Te Nijmegen, bij D.J. Haspels. 1847. In gr. 8vo. 50 bl. f :-50.Deze Voorlezing is, zoo als de titel reeds aanduidt, de tweede eener reeks van dergelijke voordragten, door den Schrijver bij het Natuurkundig Genootschap te Nijmegen gedaan en op verzoek van den Uitgever door Z.Eerw. afgestaan voor den druk. Kwam de vorige lezing: over den invloed van de opmerking en nabootsing der Natuur op 's menschen ontwikkeling en volmaking, ons in handen op een tijdstip, dat het schoone jaargetijde te meer tot bewondering en bespiegeling der ons omringende Natuur als uitloktGa naar voetnoot(*), ook thans, nu ons dit tweede stukje ten vervolge wordt aangeboden, staat de Zomer in haren schoonen dos, met al hare heerlijkheid ons voor oogen, en terwijl alles verandert hier op aarde in ongekende woeling en beweging dezes tijds, blinkt dáár nog dezelfde Zon als van den aanvang der Schepping tot op dezen dag, dezelfde majestueuze Hemel, dezelfde ontzaggelijke Zee, dezelfde tooi der geheele Natuur, als het beeld der onveranderlijkheid van God bij de veranderlijkheid van den uit- en inwendigen mensch, na zijnen val, na dat Eden, waarin het Opperwezen hem had geplaatst! In de aankondiging en beoordeeling van het eerste Stukje hebben wij ons ondubbelzinnig en rond en warm en opregt meenen te moeten verklaren over het echt Evangelisch standpunt, dat de Natuurvorscher te kiezen heeft, vooral indien hij, zoo als de Schrijver deed, de Natuur, ook als van geestelijken aard, onder zijne beschouwing omvat; wij betuigden toen, dat het zelfs den meest gevorderden Wijsgeer onmogelijk is, op eene andere wijze, dan door het geopenbaarde Woord van onzen Verlosser, de wonderen der Natuur aan te nemen, | |
[pagina 433]
| |
in bespiegeling voor te stellen en eenigzins te verklaren. Bij die gelegenheid kwamen wij er evenzeer rond voor uit, dat men zoo ook wederom dat Evangelische naar waarheid niet kon belijden, zonder den Verlosser aan te nemen, zooals het Bijbelwoord dit leert. Het heeft ons, boven verwachting, mogen wij wel zeggen, genoegen gegeven, dat deze onze ronde verklaring, destijds gedaan, billijking vond. De Heer meyboom toch verklaart in de Voorrede van deze zijne tweede Voorlezing ‘den geleerden Recensent der eerste dank voor zijne heuschheid bij zoo groot verschil van standpunt,’ en denkt, gelijk wij daartoe aanspoorden, de reeks zijner Lezingen, ook verder voort te zetten: de volgende zal handelen over het verband, waarin de mensch staat tot de hem omringende wereld, d.i. over het waarnemingsvermogen of den zin des menschen. Wat nu de hier aangekondigde Voorlezing betreft, zoo moeten wij hulde doen aan den ijver en de navorsching, waarvan zij veelzins blijken geeft, hoezeer wij ons geenszins vereenigen kunnen met een telkens afzonderen van den christus en den Schepper der wereld, b.v. bl. 44, daar toch de Bijbel, naar het begrip van steller dezes, leert, dat door dien Verlosser de wereld geschapen is. Voorts stuitte ons nog meer het daarmede verknochte dwaalbegrip, om dien christus als 't ware op ééne lijn te plaatsen, of liever als in éénen adem te noemen, met de Wijsgeeren der menschen, zoo als bl. 58 nevens elkaar onder de magtigsten van geest worden geplaatst cyrus, alexander, augustus, napoleon, pythagoras, socrates, zeno, mozes, zoroaster, mohamed, christus; evenzoo bl. 63 plato, aristoteles, christus als in vergelijking gebragt; bl. 64: confucius, budha, christus, een hildebrand, een luther! bl. 75: ‘Vergelijk slechts den verstandelijken invloed van pythagoras, socrates, mozes, zoroaster, en alexander, caesar, napoleon, christus.’ Dat men toch niet vergelijke, waar geen vergelijken mogelijk is! Ook hinderde ons eene uitdrukking als deze, bl. 71: ‘Christus, die in zijne kerk op aarde een opvoedingsinstituut heeft daargesteld.’ Voor 't overige behelst nogtans ook wederom deze Voorlezing veel goeds, en hoe geheel verschillend dan ook onze zienswijze met die des Schrijvers, als Christenen, zijn moge, het is niet te wraken, dat het aan 't licht kome, hoe men denkt, als 't slechts weêrkeerig opregt geschiedt: het is in | |
[pagina 434]
| |
allen gevalle beter dan dat flaauwe dusgenaamde juste milieu in het Christendom, dat voor iedere individuele overtuiging doodelijk is. |
|