| |
Ongeloof en Revolutie. Eene reeks van historische Voorlezingen. Door Mr. G. Groen van Prinsterer. Te Leyden, bij S. en J. Luchtmans. 1847. In gr. 8vo. XIII, 430 bl. f 4-20.
Er zijn geschriften, die niet alleen door hunnen belangrijken inhoud, door het verdienstelijke van hunne bewerking en gekuischtheid van stijl uitmunten, maar die ook tevens eene geheel eigendommelijke kleur bezitten, dewijl zij de uitdrukking van de bijzondere zienswijze van den Schrijver zijn, zoodat zij daardoor eene onpartijdige schatting en beoordeeling moeijelijk maken. Dit is nog meer het geval, als onverwachte en groote wereldgebeurtenissen, waarop die geschriften zinspeelden, en die zij schenen te voorspellen, hunne belangrijkheid nog verhoogen en het eenzijdige daarvan nog sterker doen uitkomen, waardoor zij eene partijdigheid verkrijgen, die het goede en voortreffelijke, daarin vervat, doel- en nutteloos kan maken, omdat veel van het daarin voorkomende strijdig is met eenig algemeen gevoelen, dat in den gegeven tijd zegepraalt.
Dit is geheel van toepassing op het werk van Mr. groen van prinsterer, Ongeloof en Revolutie, dat zoo op- | |
| |
merkelijk van inhoud als voortreffelijk van vorm is, en tevens zoo veel bevat, dat velen als ongegrond en overdreven zal voorkomen, voornamelijk in eenen tijd, waarin revolutie bijna door geheel Europa de overwinning heeft behaald, zoodat daardoor de stem des behouds en de juiste opmerkingen, die in dat werk voorkomen, haren invloed en kracht schijnen te moeten verliezen. Het is daarom eene moeijelijke taak voor Ref., in de tegenwoordige spanning der staatkundige gebeurtenissen en begrippen, een juist en onpartijdig verslag van dusdanig werk te geven, op het voor den tijd gepaste, dat men er in aantreft, opmerkzaam te maken, en te gelijk het eigendommelijke van den Schrijver zóó te doen uitkomen, dat men daardoor niet worde weggesleept, of ook in eene stemming worde gebragt, om met het eenzijdige ook het goede en behartigingswaardige te verwerpen. Hij zal dus met eene gepaste vrijmoedigheid van zijn regt gebruik maken, om zijn gevoelen over de gewigtige onderwerpen, in deze historische Voorlezingen behandeld, open te leggen; de omstandigheden des tijds maken dit des te noodzakelijker. Hoe men over het werk van den Heer Mr. groen van prinsterer moge denken, niemand kan met eenig regt ontkennen, dat het thans een der belangrijkste verschijnselen in onze letterkunde uitmaakt, dat verdient door allen, die belang stellen in de staatkundige wetenschap en in de Geschiedenis, met onvooringenomenheid gelezen en overdacht te worden, al is men verre van in alles met den Schrijver eens te zijn. Wat is er, dat tegenwoordig meer de aandacht wekt, dan het verband van Ongeloof en Revolutie?
De godsdienstige en staatkundige gevoelens van Mr. groen van prinsterer zijn bekend, sedert zijnEd. zijne beschouwingen over Staats- en Volkenregt uitgaf. Zij komen even duidelijk uit in zijne aanteekeningen op de Archives de la maison d'Orange Nassau, en voornamelijk in zijn Handboek der Geschiedenis van het Vaderland, waarvan deze historische Voorlezingen als de meerdere uitbreiding van de laatste gedeelten kunnen beschouwd worden. Zij zijn in 1845 en 46 in een' kleinen kring van
| |
| |
vrienden en personen, wier welwillendheid voor den spreker niet twijfelachtig was, voorgedragen.
Het doel dezer Voorlezingen, die, op enkele woorden na, onveranderd hier aan het publiek medegedeeld worden, is, een historisch betoog te leveren, dat er een natuurlijk en noodwendig verband is tusschen Ongeloof en Revolutie. Zonder alles voor Ongeloof aan te zien, wat de Schrijver daarvoor houdt, en met den naam van Revolutie te bestempelen alles, wat hij daarvoor aanziet, moet Ref. erkennen, dat dit hoofddoel meesterlijk in deze Voorlezingen is bereikt, en men over het algemeen met de slotsommen zich kan vereenigen, zonder alle grondstellingen des Schrijvers aan te nemen.
Men leze de Voorrede, om met den geest en de strekking des werks bekend te worden, en vooral wat er over de gebeurtenissen en werken gezegd wordt, die na de voordragt daarvan plaats hadden en uitkwamen, om nog meer van de belangrijkheid daarvan overtuigd te worden. Het oordeel over de gebeurtenissen van Zwitserland, over het bijeenroepen van den Landdag door den Koning van Pruissen, en over zijne aldaar gehoudene aanspraken, zal bij de meesten, even als bij Ref., met dat van den Schrijver verschillen; dat over werken als de Geschiedenis der Omwenteling door louis blanc en van de lamartine over de Girondisten, zal ieder, die met den gang der gebeurtenissen en de woeling der partijen in Frankrijk bekend is, moeten beamen. Deze geschriften, met die van michelet en quinet, zijn ook voor Ref. de voorbereiders van de republikeinsche Revolutie in 1848 geweest, die het zegel op vele opmerkingen en waarschuwingen van Mr. groen van prinsterer drukken, en het verband van Ongeloof en Revolutiegeest in het helderst daglicht plaatsen, zonder daarom nog geheel tot de gevoelens van den Schrijver over te gaan, die, van streng regtzinnige en ultra-conservatieve grondbeginselen in het godsdienstige en staatkundige uitgaande, tot eene andere eeuw dan de onze schijnt te behooren, even als men in Frankrijk iemand van die gevoelens voor een zeldzaam overblijfsel de l'ancien régime zoude
| |
| |
aanzien. Als men zijnen tijd onpartijdig wil beoordeelen, moet men tot dien tijd behooren, en geene beginselen aankleven, die slechts door zeer weinigen beleden, en door den geest van het tegenwoordig geslacht als geheel verouderd en ongegrond worden aangemerkt. Men verliest anders een groot deel van den invloed, dien men zou gehad heb ben, indien men met meer gematigdheid ware te werk gegaan, en het goede en heilzame, het noodzakelijke van de verandering der godsdienstige en staatkundige begrippen in den loop der tijden niet hadde voorbijgezien en bestreden, omdat zij met sommige geliefkoosde gevoelens niet zijn overeen te brengen. Als men met den onweerstaanbaren loop der beschaving en verlichting medegaat, kan men den stroom daarvan eenigzins rigten en leiden; maar voorzeker niet, als men tegen dien stroom wil oproeijen, en oevers bereiken, die hij sedert lang niet meer besproeit, omdat zijne bedding daar, door veranderden loop, reeds uitgedroogd is. De nadere beschouwing der Voorlezingen zal ons hiervan kunnen overtuigen.
Wij kunnen niet beter doen, dan het onderwerp en het bestek daarvan met de eigene woorden des Schrijvers opgeven: ‘Het gansche Revolutietijdperk met al zijne lotverwisselingen is de vrucht der Revolutiebegrippen. Het eerste gedeelte van zijn betoog zal negatief zijn. Hij wil namelijk bewijzen, dat geene der oorzaken, waaraan de Revolutie doorgaans toegeschreven wordt, zoodanige omwenteling te weeg heeft kunnen brengen. Die veelbesprokene oorzaken zijn overbekend. Europa, zegt men, was vóór het opkomen der nieuwe wijsbegeerte aan de schromelijkste wanbegrippen ten prooi; de staatsregelingen waren een zamenweefsel der meest zonderlinge herkomsten, onder wier bescherming het dikwerf aangematigd gezag eene plaag der volken was; verkeerdheden van allerlei aard deden uitzien en smachten naar volledige zuivering der maatschappij, zoodat het niet te verwonderen is, dat de ternederwerping van een onbruikbaar geworden gebouw, en het streven, om een beter in de plaats te stellen, met onheilen gepaard ging, die, hoe betreurenswaardig, toch de voorwaarde moesten
| |
| |
zijn eener wenschelijke herschepping in den Staat.’ In deze voorstellingen vindt hij ‘niet dan enkel grootspraak en overdrijving; zij worden gelogenstraft door opmerkzame beschouwing. Noch de beginsels, waarop de vroegere orde van zaken berustte, noch de vormen, waarin deze grondwaarheden zich ontwikkeld en beligchaamd hebben, noch de misbruiken, die allengskens met de staatsvormen in verband zijn geraakt, waren van zoodanigen aard, dat daaruit alleen een revolutionaire toestand, als die, waarvan wij ook de voortduring aanschouwen, zou hebben kunnen ontstaan.’ - Het stellige bewijs, waartoe hij daarna wenscht over te gaan, is tweederlei, naarmate het aan de theorie of aan de geschiedenis ontleend wordt. Eerst zal hij de leer zelve ten toon stellen, haar' oorsprong en vorming, om het beginsel van ontbinding en wanorde in de menigvuldigheid en tevens in de beperktheid der onvermijdelijke toepassingen te doen erkennen; ten blijke dat, al ware van de uitwerking niets bekend, men niettemin met logische noodwendigheid zou beweren, dat, bij de algemeenheid der revolutiebegrippen, zoodanige Revolutie, als waarin deze zich met getrouwheid afgespiegeld hebben, niet kon worden gekeerd. Na aldus de theorie in abstracto gewaardeerd te hebben, zal hij de Geschiedenis bij de hand nemen, en in de verschillende lotwisselingen der Staten de veelzins gewijzigde, maar in het wezen eenzelvige werking der revolutiebegrippen onder het oog brengen. - Gelijk eerst uit den boom de vrucht, zal daarna uit de vrucht de boom worden gekend. Dit veelomvattend en juist verdeeld plan is, met de Inleiding, in vijftien Voorlezingen behandeld; waarin 1o. de wetenschap tegenover het staatsregt der Revolutie wordt beschouwd, 2o. de antirevolutionaire beginsels ontwikkeld, 3o. de historische staatsvormen voorgesteld, 4o.
de misbruiken overwogen, 5o. de verbastering van het staatsregt aangetoond; terwijl 6o., 7o. en 8o. de Hervorming en het Ongeloof tegen elkander worden overgesteld. Vervolgens wordt 9o. de Revolutieleer als in strijd met natuur en regt voorgedragen, in verschillende tijdperken, als 10o. dat van voorbereiding, 11o. dat van ont- | |
| |
wikkeling (1789-1794) en 12o. van het Schrikbewind; en 13o. een overzigt van 1794-1845 wordt gegeven, waarna 14o. een veelbevattend Besluit volgt.
In de tweede Voorlezing geeft de Schrijver een overzigt van de getuigen of autoriteiten tot staving van zijne gevoelens. Hij wijst ons op den Bijbel, op de Historie, en op de politieke Schrijvers van vroegeren en lateren tijd. Volgens zijne wijze van zien, wordt door hem een gepast gebruik gemaakt van deze getuigenissen, ten aanzien van het gezag der Overheden en van de pligten der Vorsten. Het Staatsregt, dat op de H. Schrift gegrond is, behelst eene pligtmatige gehoorzaamheid en eenen pligtmatigen wederstand ten opzigte der overheden, als zij overeenkomstig of strijdig met Gods woord regeren, en waardoor, volgens zijnEd., noch trotsche zelfvolmaking noch schromelijke losbandigheid in de maatschappij kan ontstaan. De revolutionaire theoriën zijn, even als tegen de Openbaring, tegen de Geschiedenis gerigt. Eene grondige studie der Historie doet deze theoriën in hare onbestaanbaarheid ten duidelijkste kennen. Schrijvers als montesquieu en guizot worden als voorbeelden aangehaald, dat zij dit zelv', soms huns ondanks, moesten erkennen. De Staat rust op de ontwikkeling van een' geschiedkundigen grondslag, en geenszins op het willekeurig in werking brengen van instellingen, die alle historisch gezag missen. De Schrijver beroept zich verder op de politieke Schrijvers, wel te verstaan die het met hem eens zijn; op de schriften der Ouden, op plato, op aristoteles en op cicero. Voorzeker vindt men bij hen reeds al de beginselen der echte staatkunde ontvouwd: den eerbied voor de Goden en voor de wetten, ontzag en gehoorzaamheid voor de overheden, den heilzamen invloed eener gestrenge opvoeding; maar tevens ook eene waarachtige zucht voor burgerlijke en staatkundige vrijheid en een afschuw voor de dwingelandij, of zij zich onder de heerschappij van éénen of van een bandeloos volk vertoone. Revolutionair waren de Sophisten, onder anderen een
protagoras, die beweerde, dat het onmogelijk was iets van de Goden te weten, dat de mensch zichzelven ten wet en voor iedereen
| |
| |
eigen inzigt de maatstaf is aller dingen. De invloed dezer schriften is soms oorzaak van overdrevene republikeinsche gevoelens geweest, maar was geenszins geschikt om revolutionaire beginselen aan te kweeken.
De nieuwe wijsgeeren bragten, met uitzondering misschien van descartes (?) en van eenige Engelsche geleerden, wier staatsregt op de leest der Engelsche Deïsten geschoeid is, volstrekt geene hulde aan deze beginselen; noch baco, noch huig de groot, noch leibnitz maakten zich hieraan schuldig. Men zou hier de publicisten puffendorf en barbeyrac kunnen bijvoegen. Doch het hedendaagsche Liberalismus begint niet met locke en montesquieu in de 18de eeuw; in de 16de kan men reeds Schrijvers als hottman, bodin, en voornamelijk la béotie aanhalen, die hevige republikeinsche gevoelens voorstonden, en overtuigd waren, even als onze godsdienstige voorvaderen, dat de Volken niet om de Vorsten, maar deze om de Volken bestaan; een gevoelen, dat wij evenmin voor revolutionair houden, als de Schrijvers, die wij hier opnoemden, zulks waren. Doch de zoogenoemde Fransche wijsgeerige school der 18de eeuw, de volgelingen van voltaire, en vooral rousseau en zijne bewonderaars, waren zulks evenzeer als de Grieksche Sophisten. Burke en pitt waren daarentegen hevige bestrijders der revolutionaire begrippen, die zich in de Fransche omwenteling hadden verwezentlijkt, even als von gentz, de bonald en le maitre; lamennais was zulks vroeger ook, eer hij de Paroles d'un Croyant schreef. Maar Mr. groen van prinsterer bewondert hierin vooral von haller, in zijne Restauration der Staatswissenschaft; eene bewondering, die Ref. niet met zijnEd. deelt, terwijl hij de onpartijdigheid van zijn oordeel over bilderdijk hulde doet. Hoezeer wij de groote letterkundige en historische kennis van den
Schrijver in dit overzigt moeten erkennen, is het, naar ons gevoelen, niet van eenzijdigheid vrij te pleiten. Alle schriften, waarin hij den weerklank zijner meeningen vindt, zijn voortreffelijk, en die, waarin zulks niet plaats vindt, worden over het hoofd gezien. Vele der ge- | |
| |
tuigen, die de Schrijver hier het laatst oproept, zijn niet vrij van hartstogt en vooringenomenheid geweest.
In de drie volgende Voorlezingen worden de antirevolutionaire beginsels, de historische staatsvormen en derzelver misbruiken behandeld. Volgens hem, heeft het wezen van den Staat tot kenmerk de onafhankelijkheid van het souverein gezag; de oorsprong daarvan is geene menschelijke, maar is eene Goddelijke instelling; de ontwikkeling in de verscheidenheid zijner vormen is eene geschiedkundige; het is de natuurlijke uitbreiding van het patriarchaal gezag, ook in den vorm der magtigste rijken, door geweld van wapenen, uitgestrektheid van landbezit enz. ontstaan; echter hebben er zich ook naast deze Vorstendommen vereenigingen tot een republikeinsch beheer gévormd, waar de souvereiniteit aan de gemeente behoorde. Wat de perken van het hoog gezag aangaat, dit was in den kring van eigene bevoegdheid besloten en op de onschendbaarheid van verkregene vrijheden en regten gegrond.
Tegen dit historisch staatsregt zijn voornamelijk de vier volgende tegenwerpingen gemaakt: 1o. Uit overdreven eerbied voor betwistbare historische is de onvoorwaardelijke oppermagt der algemeene regtsbeginselen miskend. 2o. Aan den regel: geen imperium in imperio, te weinig gedachtig, is men in veelsoortige botsing en verwarring, onvereenigbaar met de eenparige en krachtvolle werking van het staatsgezag, geraakt. 3o. De Goddelijke oorsprong van het gezag is voorwendsel en steun van het Despotisme geweest. 4o. Het gedwongen verband tusschen Kerk en Staat heeft, door verwarring van ongelijksoortige begrippen, de schromelijkste nadeelen gehad. - Deze vier tegenwerpingen worden door den Schrijver opgelost; dat hij ze geheel heeft uit den weg geruimd, zou Ref. niet durven beweren, want zij zijn verre van geheel ongegrond te zijn. Zonder tot revolutionaire beginselen te vervallen, kan men, buiten het geschiedkundig bestanddeel der Staten, ook een redelijk aannemen, dat het eerste, als het in deszelfs ontwikkeling ontaardt, kan wijzigen, of, als het geheel onbruikbaar is geworden, kan afschaffen. Oude regten kunnen door
| |
| |
den tijd in misbruiken veranderen, die den geregelden loop der maatschappelijke betrekkingen stremmen. Bij den voortgang der beschaving worden andere staatsvormen vereischt; want alle instellingen verouderen en geraken eenmaal in tegenspraak met de behoeften des tijds. De historische staatsvormen sleepten voorzeker vele misbruiken met zich, hoe scherpzinnig en vernuftig de Schrijver die verbloeme. In de 18de eeuw waren nog vele oude instellingen der Middeleeuwen overgebleven; voorregten van Adel en Geestelijkheid bleven bestaan, geheel in tegenspraak met den geest des tijds. Het vorstelijk gezag was door eigene zedeloosheid en willekeur in de achting der Volken gedaald, en had gegronde redenen tot misnoegen gegeven. Het oude staatkundig gebouw in Europa was inwendig verzwakt; de krachtige stoot van den omwentelingsgeest moest het spoedig doen instorten.
In de vier of vijf volgende Voorlezingen ontwikkelt de Schrijver: 1o. Dat de verbastering van het Staatsregt aan de opkomst van het revolutiebeginsel is bevorderlijk geweest. 2o. Dat de Reformatie in geenerlei opzigt als oorzaak der Revolutie kan aangemerkt worden. 3o. Dat de revolutieleer de openbaarwording is van het ongeloof in systematischen vorm, en eindelijk 4o. Dat de omwenteling, in de hoofdtrekken van hare geschiedenis, het contrast van haar beginsel met natuur en regt vertoont. - Wij kunnen niet dan instemmen met de hoofdstellingen, die hier ontwikkeld worden, voornamelijk als men zich op het historisch standpunt van Mr. groen van prinsterer plaatst. Te loochenen is het niet, dat de staatkundige Schrijvers van de 18de eeuw dit standpunt meestal hebben verlaten, en een meer rationeel of ideaal standpunt hebben aangenomen, waardoor zij den Staat niet zoo zeer op eene geschiedkundige herkomst, als wel op een zoogenoemd staatkundig verdrag hebben gegrond, hetgeen door niemand sterker dan door rousseau in zijn Contrat Social gedaan is, die daardoor als 't ware de Apostel, en zijn boek het Evangelie der Revolutionairen geworden is. Met volle regt wordt de beschuldiging afgeweerd, alsof de Hervorming eene der
| |
| |
aanleidende oorzaken van de Revolutie zou geweest zijn. Het hoofddoel van het geheele belangrijke geschrift, dat wij beschouwen, is, dat het revolutionair beginsel voornamelijk uit het godsdienstig Ongeloof voortspruit en hoofdzakelijk daarop gevestigd is; dit wordt dan ook met de vereischte uitvoerigheid uit elkander gezet. De revolutionaire beginselen zijn voornamelijk in de 18de eeuw in Frankrijk ontwikkeld, nadat zich daar een bijna volslagen ongeloof aan alle godsdienstige leerstukken niet alleen, maar aan die zedelijke beginselen, zonder welke geen orde, rust en ware vrijheid in den Staat kunnen plaats hebben, geopenbaard had. Het ongeloof ging van de hoogere standen, den Adel, de Geestelijkheid en de letterkundige Schrijvers, uit. Met den naam van wijsgeeren zich ten onregte versierende, verspreidden zij door hunne schriften dit ongeloof en die revolutionaire beginselen onder de massa des volks, en de omwenteling brak uit, toen, met de oude misbruiken, de zwakheid en willekeur der regering, de bedorvenheid van het hof en de grooten, de verwarde toestand der geldmiddelen, de Fransche natie hiervoor rijp was geworden. - Dat de revolutieleer in hare logische en strenge toepassing strijdt tegen het beginsel van natuur en regt, kan door het bovengenoemde geschrift van rousseau voldingend bewezen worden. Maar eene andere vraag is het, of, bij de toenemende beschaving der 18de eeuw, de staatsvormen niet in vele opzigten in tegenspraak met de behoeften der volken gekomen waren, en of er geene groote hervormingen noodzakelijk waren geworden, om het beginsel der ware vrijheid meer te verwezentlijken en het gezag der wetten en instellingen in de plaats van dat van personen en standen te stellen. Deze zucht tot verbetering in het staatsgebouw is geen revolutionair beginsel; het is er zelfs volkomen mede in strijd, en wordt zelfs daardoor onmogelijk gemaakt; doch het is tevens eene waarheid, die door de Geschiedenis wordt
gestaafd, dat hervormingen door de regeringen zoo lang worden tegengehouden, dat oude misbruiken en gebrekkige instellingen meestal niet anders dan door het geweld der omwentelingen kunnen omvergeworpen en vernietigd worden.
| |
| |
De laatste Voorlezingen, de geschiedkundige ontwikkeling der omwentelingen ten onderwerp hebbende, de voorbereiding, de noodzakelijke loop, dien de gebeurtenissen, door de revolutionaire beginselen voortgestuwd, moesten vertoonen, het Schrikbewind, dat, als een consequent gevolg, zich in al deszelfs ijselijkheid moest voordoen, zijn door den Schrijver met eene meesterhand voorgesteld en betoogd. Het is vooral in het jaar 1848, dat de lezing daarvan, door de verbazende gebeurtenissen, die eerst in Frankrijk en daarna bijna in geheel Europa plaats grepen, eene dubbele belangrijkheid verkrijgt; even als het overzigt van 1794-1845 en het Besluit, waarin zoo vele behartigingswaardige wenken omtrent den toestand der volken en regeringen voorkomen. Hoewel Ref. hier en daar weder van den Schrijver moest verschillen, hetgeen zijn bestek hem niet toelaat in bijzonderheden te ontwikkelen, is hij het met hem volkomen eens, dat het zuiver revolutionair beginsel op eene hersenschim, de zoogenaamde Souvereiniteit des Volks, gegrond is; dat deze Souvereiniteit nimmer werkelijk bestaan kan, maar alleen een dekmantel is, waaronder de volksleiders zich verschuilen, om, door middel van een' opgeruiden volkshoop, tot een doel te geraken, dat niets met de ware vrijheid gemeen heeft. Die vrijheid rust op orde; de orde alleen brengt welvaart in de maatschappij; de welvaart der meervermogende en burgerklassen kan de toenemende armoede der minderen lenigen en werk verschaffen aan zoo vele handen, die thans werkeloos zijn. De wetten en instellingen moeten met den graad van beschaving en de behoeften der natiën in verband staan; zij maken wel uitsluitend het geluk der volken niet uit, maar moeten tot regel voor het bestuur en tot waarborg tegen alle willekeur verstrekken. Zonder orde, gehoorzaamheid aan de wetten, en ondergeschiktheid aan regering en overheden, gaat het geluk van den Staat en de welvaart des volks, vooral van de mingegoeden en de
arbeidende klassen, te gronde. Verwarring, gebrek en regeringloosheid, met eene daarop volgende dwingelandij, zijn de gevolgen van staatsberoeringen, die op een geheel revolutionair beginsel gegrond
| |
| |
zijn. Ref. was steeds een voorstander der gematigde en waarachtige vrijheid in het staatkundige, een vijand van willekeur en overheersching, en dus ook van het revolutionair beginsel. Zijne geschriften, die hij reeds in 1825 en 1830 uitgaf, namelijk zijne Staatkundige Instellingen der Oudheid in derzelver toepassing op die der hedendaagsche Maatschappijen en zijne Méditations politiques kunnen heden nog daarvan ten bewijze strekken; en hetgeen zij behelzen, is nog van eenig gewigt in dit oogenblik. Hij was getuige van den strijd tusschen het stelsel van terugwerking en dat van vooruitgang en ontwikkeling in staatkundige en maatschappelijke vrijheid; van de woelingen, geheime en opentlijke werkingen van het revolutionair beginsel, dat na 1814 nimmer rustte; dat, meestal bedwongen, soms voorzigtig afgeleid, eindelijk onverwachts de overwinning behaald heeft, en tegenwoordig dreigt de wet in geheel Europa te zullen geven, indien niet allen, die het met de ware vrijheid, op orde gegrond, wèl meenen, de handen ineenslaan. De denkbeelden omtrent het Goddelijk regt der Vorsten, en het noodzakelijk verband van Kerk en Staat, mogen hunnen tijd gehad hebben; maar dat de maatschappij op godsdienst en zedelijkheid, op de eerbiediging van ieders regten moet gevestigd zijn, zal wel altijd een onloochenbaar beginsel blijven. Ref. eindigt zijn verslag met den wensch, dat in deze dagen het werk van Mr. groen van prinsterer vele lezers moge vinden, die het met den geest des onderscheids en met eene bedaarde onpartijdigheid overwegen.
j.a. bakker. |
|