| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Het Leven van Johannes Calvijn, den grooten Hervormer; door Dr. P. Henry. Uit het Hoogduitsch vertaald en met Aanteekeningen vermeerderd. Ten deele bewerkt door wijlen P.J.L. Huët, in leven Theol. Dr. en Predikant bij de Waalsche Gemeente te Amsterdam. II Deelen. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. 1847. In gr. 8vo. XXX, 391 en X, 435 bl. f 7-20.
Sedert men in de laatste jaren begonnen is, de Kerkelijke Geschiedenis in het algemeen, en vooral die der Hervorming in het bijzonder, meer te beoefenen, dan vroeger plagt te geschieden, is ook de loffelijke zucht ontwaakt, om het leven der meest beroemde Hervormers met naauwkeurigheid te beschrijven en hen in hunne lotgevallen en werkzaamheden volledig te doen kennen. Daarbij is echter aan den laatsten hunner, den edelen calvijn, minder regt gedaan, dan aan de overigen, die hem zijn voorgegaan, hetzij dat zijne persoonlijkheid voor de meesten minder aantrekkelijks bezat, hetzij dat de bronnen, waaruit hij gekend moet worden, minder algemeen openstonden, hetzij dat eenige andere oorzaak de aandacht van hem afleidde. Het bleef aan eene met zorg bewerkte levensbeschrijving van den grooten man ontbreken. Dit was te meer te bejammeren, daar velen zich van zijn karakter en zijne verdiensten eene onjuiste of gebrekkige voorstelling vormen, en sommige bijzonderheden, waaruit beschuldiging tegen hem ontleend wordt, nader onderzoek en toelichting behoeven. Aan die behoefte heeft Dr. p. henry, Predikant bij de Fransche kerk te Berlijn, voldaan op eene wijze, die aller goedkeuring in hooge mate wegdroeg. Hij zelf beschrijft ons in de Voorrede, voor dit werk geplaatst, wat er hem toe gebragt heeft, om dat gewigtig werk te ondernemen, en hoe
| |
| |
hij geene moeiten heeft ontzien, om het gelukkig ten einde te brengen. Ten tijde van het laatstgevierde Hervormingsfeest van Geneve, 12 Aug. 1835, had hij daarvan het eerste Deel voltooid, en kon daarop van tijd tot tijd, zooveel zijne ambtsbezigheden het toelieten, een tweede en derde Deel laten volgen, zoodat in 1844 het gansche werk bij f. perthes te Hamburg verschenen was. Later echter vond hij aanleiding tot de populaire omwerking van zijne uitvoerige en van geleerde apparaat rijk voorziene monographie voor het grooter publiek. Aanleiding gaven hem daartoe twee geschriften, in Frankrijk en Zwitserland uitgegeven, die de partijdige strekking hadden, om het oordeel der menigte over calvijn te misleiden, zijne verdiensten te verkleinen en zijnen naam te schandvlekken. Vooral wekte het boosaardig geschrift van audin (Histoire de la vie, des ouvrages et des doctrines de calvin, Paris 1841) zijne verontwaardiging op, daar het den lezer tot geen ander resultaat brengt, dan dat calvijn een booswicht van de eerste soort geweest is, en de geslepenste bedrieger, dien de wereld ooit gezien heeft. Tegenover hem wilde hij nu een getuige der waarheid zijn, en daardoor tevens den schadelijken invloed van dat wijd en zijd verspreide lasterschrift te keer gaan. Hieraan is het toe te schrijven, dat deze verkorte levensbeschrijving eene historisch-apologetische rigting ontvangen heeft.
De Heer huët, door den loop zijner studiën met calvijn gemeenzaam bekend geworden, had eerst het plan gevormd, om naar het oorspronkelijke werk van henry eene levensbeschrijving van den Hervormer voor ons publiek te bewerken, maar besloot later, de door henry zelven bewerkte verkorting met eenige wijzigingen uit te geven en bij de uitgave met eenige aanteekeningen te verrijken. Hij was daarmede echter naauwelijks een eind wegs gevorderd, toen hij stierf. Een ongenoemde heeft daarop de pen, door hem nedergelegd, opgevat, en zijnen arbeid voortgezet en voltooid, maar zich meer aan het oorspronkelijke gehouden, dan welligt huët gedaan zou hebben. Aan zijnen ijver hebben wij nu deze uitgave in twee Deelen, met por- | |
| |
tret en fac-similé van calvijn versierd, te danken. En gelijk hem daarvoor lof en goedkeuring toekomt, zoo doet de uitgave ook de pers van de Heeren van der meer en verbruggen eere aan.
Men verwacht van ons meer eene aankondiging van dit belangrijk werk, dan wel eene wetenschappelijke beoordeeling. Wij zouden ons daartoe niet dan na langdurige studie bekwaam achten, en vergenoegen ons daarom met de verzekering, dat wij het met groote belangstelling ontvangen en gelezen hebben en in veler handen wenschen. De levensbeschrijving van calvijn, hier gegeven, is zoo naauwkeurig, uitvoerig, volledig en grondig bewerkt, als men wenschen kan. Van zijne geboorte af tot aan zijn uiteinde toe worden zijne levensbijzonderheden in aaneengeschakelde volgorde medegedeeld. Op de verschillende punten, waar hij vroeger en later is aangevallen, wordt hij geschiedkundig verdedigd. Zonder dat zijne gebreken worden ontveinsd, vinden wij hier zijne vorming, zijne onvermoeide werkzaamheid, zijnen heiligen en standvastigen ijver, den zegen, dien hij verspreidde, en den roem, dien hij inoogstte, in helder daglicht geplaatst. Blijkbaar is henry's hooge ingenomenheid met den Hervormer; maar, zooveel wij zien kunnen, heeft zij hem nergens verleid tot het verminken of verdraaijen der geschiedkundige waarheid. Juist omdat hij de geschiedenis heeft laten spreken, heeft zijn arbeid zoo groote waarde in ons oog. Vooral verdient, onder meer, het hoofdstuk, waarin over den dood van servet gehandeld wordt (D. II, bl. 155-209), onze opmerkzaamheid. De man, die doorgaans wegens zijne vrijzinnigheid geroemd en als het slagtoffer van calvijn's onverdraagzamen ijver diep beklaagd wordt, treedt ons hier in al zijne ligtzinnigheid en veranderlijkheid voor oogen, en het blijkt, dat calvijn niets verzuimd heeft, om hem terug te brengen op den goeden weg en tot het herroepen zijner lasteringen te bewegen, ja dat hij zich te zijnen aanzien veel toegevender, veel zachter heeft betoond, dan de geest des tijds wel medebragt. Indien wij ons echter eene algemeene aanmerking mogen veroorloven, het zou deze
zijn, dat henry,
| |
| |
onzes inziens, te hoog ingenomen is met calvijn's dogmatische begrippen en te onbepaald de lofredenaar is van zijn leerstelsel. Wij kunnen het ons wel begrijpen, dat de beoefening van 's mans leven en geschriften hem daarvoor zekere verschoonlijke vooringenomenheid heeft ingeboezemd. Wij weten evenzeer, dat zijn leerstelsel, de vrucht van langdurig en diepzinnig nadenken, meermalen oppervlakkig beoordeeld is, en dat het gemakkelijker is, over sommige gedeelten van hetzelve den staf te breken, dan de deugden en gebreken van het consequent geheel onpartijdig aan te wijzen. Maar ongaarne zouden wij toch zijne praedestinatieleer, die daarbij ten grondslag ligt, Bijbelsch noemen, en wie hem daarin niet volgen, uitmonsteren als zwakke hoofden en oppervlakkige denkers, zoo als D. I, bl. 98 geschiedt. (Zie ook D. II, 135 enz.) Even gewaagd achten wij het, te zeggen, dat zijne opvatting van het Avondmaal in de meer bepaaldelijk dusgenoemde Evangelische Kerk thans bijna overal ingang gevonden heeft, en dat millioenen van Christenen aan hem de ware kennis en het gepaste gebruik van dat sacrament hebben te danken gehad (D. I, 179, II, 102). Hoe weinig gezind ook, om calvijn's verdiensten in eenig opzigt te verkleinen, meenen wij toch, dat de Dogmatiek, zal zij in waarheid Evangelisch heeten, van een gansch ander standpunt moet uitgaan, en dat er geene sprake zijn kan van geestelijke gemeenschap met het ligchaam en bloed van den verheerlijkten christus in het Avondmaal.
De vertaling is met kennis van zaken en met zorg bewerkt. De ongenoemde bewerker had zijnen naam niet behoeven te verzwijgen. Ons zou het niet geërgerd hebben, zoo hij de vrijheid genomen had, om de aanteekeningen van henry, die meerendeels tot wederlegging van audin's en anderer lasteringen dienen moeten, weg te laten. Zij hebben voor ons publiek slechts betrekkelijke waarde. Van de aanteekeningen, aan de vertaling toegevoegd, kunnen wij getuigen, dat zij doorgaans met gepastheid bijgebragt en altijd belangrijk van inhoud zijn. Toch hadden zij, wat ons betreft, achterwege kunnen blijven, ook omdat zij den omvang
| |
| |
van het reeds uitvoerig werk noodeloos hebben uitgebreid. De medegedeelde bijlagen daarentegen, waaronder een uittreksel uit de Voorrede van calvijn's Institutio, de 40 artikelen van Kerkediscipline, op de eerste Synode in Frankrijk vastgesteld, het doodvonnis van servet, en calvijn's laatste wilsbeschikking, zouden wij ongaarne gemist en liefst met meer andere vermeerderd hebben gezien.
Het gezegde moge genoegzaam zijn tot aanbeveling van een werk, dat misschien reeds in veler handen is, welks uitgave in onze taal eene bestaande behoefte vervult, en van welks verspreiding onder alle standen wij, onder hoogeren zegen, goede vrucht verwachten, vooral in onze dagen. |
|