Lofrede op Alfred den Groote, door J.M. Schrant. Te Leiden, bij J.J. Thijssens en Zoon. Met gesteendrukt Portret. In 12mo. 81 bl. f :-60.
Er zijn weinige vorsten, die zoozeer eene lofrede verdienen, als de man, wien de Hoogleeraar schrant in dit boekje eene hartelijke hulde toebrengt. Van welke zijde men alfred ook beschouwe, als vorst, als mensch, als geleerde, als beschaver van zijn volk, hij muntte in al deze opzigten niet alleen boven zijne tijdgenooten uit, maar op den troon heeft zelden een man gezeten, in welken tijd ook, die met hem gelijk gesteld kan worden, nooit misschien een, die hem overtrof. Met warmte, met schoone en fiksche trekken schildert de Hoogleeraar ons hier zijn beeld, en doet hem ons kennen in zijne onderscheidene betrekkingen, omstandigheden, werkzaamheden en voortreffelijke eigenschappen. Bij de algemeene bekendheid zijner geschiedenis kon hij zeker veel als den hoorder of lezer gemeenzaam vooronderstellen, wat hij dus niet opzettelijk behoefde te noemen of met bijzonderheden te staven. Intusschen had het toch de aangenaamheid misschien bevorderd, indien de Heer schrant hier en daar overvloediger ware geweest in het mededeelen van trekken uit alfred's leven. Gaarne evenwel geven wij aan dit kleine boeksken lof en wenschen het in veler handen.
De Hoogleeraar houde het ons echter ten goede, zoo wij eene en andere aanmerking op den stijl mededeelen. Bij eenen Professor in de Vaderlandsche Geschiedenis, Taal en Letterkunde mogen wij in dat opzigt naauwkeurig toezien; wat men in anderen zou kunnen verschoonen, dient bij hem te worden aangewezen, al ware het alleen opdat zijn voorbeeld niet schadelijk werke. Wij beginnen met de beide eerste volzinnen. ‘Een vorst, die zijne verhevene roeping begrijpt en volgt, is een eerbiedwaardig voorwerp. Zijn beeld teekent zich met de edelste trekken, welke een grootsch geheel vormen.’ Is hier het woord voorwerp gelukkig gekozen? Wilde