ningen. Alleen bij het aardrijkskundig onderwijs, bl. 172 en 173, ontdekt men eenen leergang; doch deze is slechts kort omschreven, korter nog dan bij brugsma, en waarschijnlijk voor aankomende onderwijzers onvoldoende om op de hoogte te komen, waarop zij staan moeten. En hier was zoo veel partij te trekken geweest van het opstel van eenen ongenoemde, over den leergang bij het onderwijs in de Aardrijkskunde, medegedeeld door de Nieuwe Bijdragen voor Junij en Julij 1837, bl. 487 tot 515, en 589 tot 611. Bij deze gelegenheid willen we het aan allen aankomende en reeds gevestigde onderwijzers op nieuws ter lezing aanbevelen.
Eene andere bedenking, welke wij op den arbeid van hemkes te maken hebben, is, dat, bl. 16, de stoffelijke bedoeling van het onderwijs te zeer vooruitgezet wordt. Hij voegt er wel bij, dat het onderwijs ook een hooger doel heeft, om het hart van den mensch te stemmen tot alwat edel, goed en loffelijk is, enz.; doch dit heeft meer betrekking op de vorming van het gevoel-vermogen, en dus op eene andere kracht des geestes dan waardoor de wetenschap wordt opgenomen. Beoefent men de wetenschappen alleen om het stoffelijk voordeel, dat zij aanbrengen, dan bewandelt men een' verkeerden weg, en loopt gevaar, dat in den burger de mensch verloren ga. Ook hier houdt Ref. de zijde van brugsma en van de Wet.
Deze aanmerkingen, welke wij niet hebben willen terughouden, verhinderen intusschen niet, dat wij den arbeid des Heeren hemkes met ruimte allen aankomende en jeugdige onderwijzers aanbevelen, als een handboek, waaruit zij zeer veel goeds kunnen leeren; terwijl de gemakkelijkheid, waarmede mede het zich laat lezen, onwillekeurig aantrekt, en te weeg brengt, dat het boek toegankelijk is voor allen.