Ouderlingen met paulus te beschouwen. De Apostel wordt beschouwd, als in die vergadering ontvangen met belangstelling, voor die belangstelling niet ongevoelig, en rekenschap gevende van zijne reize. In deze rekenschap openbaart hij zijn geloof aan het Godsbestuur in de bekeering der Heidenen, zijne hooge ingenomenheid met die zaak, en zijne blijdschap, dat hij in Gods hand het middel daartoe geweest was. De vergadering der Ouderlingen met paulus wordt daarna voorgesteld als den Heer lovende, dewijl zulk een zegen op de Evangelieprediking gezien was, dewijl paulus de man was geweest, door wien dat goede en groote was gesticht, en omdat de Heer zijnen dienaar onder alle gevaren had behoed, en hem in welstand en behouden in hun midden had teruggevoerd. In het tweede deel worden de punten ontwikkeld, die naar tijdsgelegenheid bijzondere opmerking verdienden. Eigenlijk is hier eene overbrenging van hetgeen de tekst omtrent paulus en zijnen arbeid vermeldt op het Nederlandsche Bijbelgenootschap, en wordt in betrekking daarmede gelet op hetgeen God onder de Heidenen gedaan heeft, door wier dienst en door welke middelen dit geschied is. Eindelijk wordt dit deel en de geheele Rede met eene opwekking tot blijde Godsverheerlijking besloten. Over de betrekkelijke Homiletische waarde van deze Leerrede zullen wij, na de opgaaf van inhoud en verdeeling, niet behoeven uit te weiden. De eenige reden, waarom zij uitgegeven werd, was het verlangen, om iets tot het fonds van het Genootschap bij te dragen. Wie zou dan niet met den Schrijver wenschen, dat zij door de Leden en Begunstigers van het Genootschap in liefde ontvangen zij en worde?