| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Paulus. Eene Schriftbeschouwing door Mr. Isaac da Costa. II Deelen. Te Leiden, bij S. en J. Luchtmans. 1846, 1847. In gr. 8vo. XVIII, 870 bl. f 8-75.
Wij hebben opzettelijk de aankondiging van dit werk uitgesteld totdat het voltooid zou zijn, en nu ook het tweede Deel van den Paulus voor ons ligt, haasten wij ons, de lezers van dit Tijdschrift daarop opmerkzaam te maken.
Om deze Schriftbeschouwing in hare waarde te leeren kennen en op den regten prijs te stellen, is het niet genoeg, te vragen, wat er aan ontbreekt, en of er geene aanmerkingen op kunnen gemaakt worden. Men moet ook vragen, of er behoefte aan dit werk bestond, of het eene gemakkelijke taak was, welke de Schrijver op zich heeft genomen, of er veel uit zijn werk kan geleerd worden. Terwijl wij sommige dezer vragen ontkennend zouden beantwoorden, zeggen wij op andere: ja.
Het is geen vereischte meer in ons land, al wat de bestrijders des Christendoms, en dan ook der echtheid of geloofwaardigheid van de Schriften des nieuwen Verbonds, in den jongsten tijd in Duitschland geschreven hebben, te lezen, om iets te weten van hetgeen de zoogenaamde nieuwe Tubingsche Godgeleerde School heeft gedaan, om de grondslagen des Christendoms te ondermijnen. De Jaarboeken voor wetenschappelijke Theologie en het Tijdschrift Waarheid en Liefde hebben onlangs uitvoerig over haar gesproken, en de Godgeleerde Bijdragen hebben door de vertaling eener recensie van Prof. pelt gezorgd, dat ieder kon weten, hoe deze geleerde over de Tubingsche kritiek denkt. Als bekend mogen wij dan vooronderstellen, dat de Tubingsche Hoogleeraar von baur, bijgestaan door zijne leerlingen schwegler, zeller en anderen, alles beproefd heeft,
| |
| |
om het geloof aan de echtheid van de vier Evangeliën, van de Handelingen der Apostelen en van al de Apostolische Brieven (uitgenomen die aan de Romeinen, Korinthiërs en Galatiërs) als geheel ongegrond te doen voorkomen. Naar hunne meening zijn er van paulus alleen brieven aan de gemeente van Rome, Korinthe en Galatië bewaard, en verdient alleen het laatste boek in den Kanon van het N.T. een echt geschrift van den Apostel johannes te heeten. Het spreekt van zelf, dat hunne voorstelling van de geschiedenis des Christendoms, vooral gedurende de eerste 150 jaren, eene geheel andere is dan die, welke men zich gewoonlijk daarvan vormt. Volgens die Tubinger Godgeleerden geen christus, die iets wonderbaars gedaan of in zijne lotgevallen aan te wijzen heeft; geen twaalf Apostelen, die, even als paulus, zich bewust waren van een specifiek onderscheid tusschen het Jodendom en het Christendom. Neen, van christus kunnen wij, volgens hunne meening, niets met zekerheid weten - immers zijn de vier Evangeliën produkten der tweede eeuw onzer jaartelling, partijschriften, opgesteld om eene verzoening tot stand te brengen tusschen de oorspronkelijk Christelijke (d.i., volgens de Tubingers, Ebionitische) en de Paulinische of anti-joodsche rigting, maar bij welker vervaardiging het der schrijveren doel niet geweest is, eene geloofwaardige geschiedenis als bijdrage tot de kennis van het leven onzes Heeren te geven. En dat men tot dit resultaat te Tubingen niet langs den weg van zuiver historisch onderzoek is gekomen, maar door den invloed eener speculatieve philosophie, die zich het regt aanmatigt, te bepalen, wat mogelijk, wat onmogelijk, wat geschied, wat niet geschied is, blijkt duidelijk uit de houding,
die men tegenover de als echt erkende brieven van paulus aan de Romeinen, Korinthiërs en Galatiërs aanneemt.
Zijn toch deze laatstgenoemde brieven werkelijk door den Heiden-Apostel geschreven, is paulus derhalve een historisch persoon, en, blijkens dat viertal brieven, een man, die op een' hoogen trap van intellectuéle en moréle ontwikkeling stond, wat zal men dan antwoorden op de vragen:
| |
| |
Heeft deze paulus niet vast geloofd, dat jezus christus uit den dood, dien Hij aan het kruis stierf, weer in het leven is teruggekeerd? Bouwt deze paulus niet op de zekerheid van 's Heeren opstanding zijn geloof in Hem als den Zoon van God, als den Zaligmaker der wereld? Blijkt niet uit die brieven, dat hij bij zijne lezers het geloof aan de waarheid der Evangelische geschiedenis in het algemeen vooronderstelt, en blijft het bestaan en ontstaan van dat viertal niet een raadsel, indien wij niet aannemen, dat christus werkelijk uit den dood is opgewekt? Is paulus zelf, in zijne geheele verschijning en werkzaamheid, niet een sterksprekend bewijs voor de geloofwaardigheid der Evangelische geschiedenis, vooral der opstanding van christus? Daarop antwoordt men te Tubingen niet. Zulke bewijzen laat men daar niet gelden. Men ontkent de mogelijkheid van wonderen en verwerpt derhalve al wat niet door het gezonde menschenverstand als zeer natuurlijk begrepen wordt. Wil men van geene wonderen hooren, dan kan men zich ook onmogelijk de geschiedenis van de stichting des Christendoms zóó voorstellen, als dit gedaan wordt door hen, die de historische boeken des N.T. voor echt en geloofwaardig erkennen, en men moet haar derhalve eene andere gedaante geven, die evenwel den toets der vier nog voor echt erkende Paulinische brieven moet kunnen doorstaan.
Ziet, met deze vier brieven in de hand vrage men de Tubinger Godgeleerden rekenschap van hunne kritiek des oorspronkelijken Christendoms. Met deze vier brieven kan men hen grootendeels weerleggen. Dit wapen is evenwel op den duur niet voldoende. Want op de vraag: waarom b.v. von baur dat viertal voor echt verklaart en de overige brieven van dezen Apostel verwerpt, antwoordt hij, dat deze brieven een Paulinisch karakter dragen, de anderen daarentegen niet. En op de vraag, vanwaar hij iets omtrent het eigenaardige van het Paulinisch karakter weet - eene vraag, die zeer natuurlijk is, daar hij de Handelingen der Apostelen niet voor geloofwaardig houdt, dan voor zoover zij met de vier Paulinische brieven overeenkomen, - | |
| |
zou hij eindelijk niets kunnen antwoorden. Hij zou wel moeten erkennen, dat hij het eigenaardig Paulinische alleen kent uit dat viertal, en dat hij dit viertal voor echt erkent om hun eigenaardig Paulinisch karakter. Ieder ziet, het gaat hier in een cirkel. En zoo is het ook met de geheele Tubingsche kritiek en bewijsvoering. Het is daarom te vreezen, dat von baur en zijne volgelingen, of later, indien zij het niet doen, anderen, die op zijn standpunt staan, van geene echte brieven van paulus meer zullen willen hooren, en allen verwerpen, wanneer zij zien, dat de nog door hen voor echt erkende brieven des Apostels als wapenen tegen henzelven gebruikt worden. Hoe eerder men te Tubingen tot dat besluit komt, des te beter. Want dan zal het blijken, dat men daar de geschiedenis naar het speculatief-wijsgeerig systeem verdraait en hieraan alles ten offer wil brengen. Om hen daartoe te dwingen, is het van veel belang, dat al de Paulinische brieven naauwkeurig in oogenschouw genomen, met elkander en, als bronnen voor eene levensgeschiedenis van paulus, ook met de Handelingen der Apostelen vergeleken worden. Er bestaat alzoo behoefte aan
een werk, waarin de brieven van dezen Apostel met dat doel van nabij worden beschouwd, en daar de Heer da costa ons in zijnen Paulus zulk een werk heeft geleverd, gelooven wij te kunnen vaststellen, dat er waarlijk behoefte aan bestond.
Nu was het evenwel geen gemakkelijke taak, welke de Schrijver op zich heeft genomen. Men kan in onzen tijd op het gebied der geschiedenis van het ontstaan der schriften des nieuwen Verbonds bijna geen' stap doen, zonder op moeijelijkheden van onderscheiden aard te stuiten. Wat vroeger boven allen twijfel scheen verheven, wordt nu door velen in twijfel getrokken, en waar men eertijds meende een' vasten grond onder den voet te hebben, wordt nu door sommigen beweerd, dat de grond wankelt. Om derhalve bij een onderzoek als dat, waartoe de Heer da costa zich zette, goed te slagen, is het van belang, te beginnen bij een punt, dat vaststaat, om dan voorts stap voor stap verder te gaan. Nu heeft von baur door een zijner jongste geschrif- | |
| |
ten, waarin hij op zijne wijze het leven van paulus beschrijft, den grond, waarop da costa zich wilde bewegen, geheel omgewoeld; en hij, die over de brieven van paulus zoowel, als over de geheele werkzaamheid diens Apostels wil spreken, moet zich bijna aanhoudend met het weerleggen van allerlei tegenwerpingen bezig houden. Dit is hinderend voor het geregeld voortgaand onderzoek, belemmerend voor de eenheid van het geheel. De Heer da costa heeft dit gevoeld, en zich daarom niet ingelaten met die honderd objecties, door baur en anderen in het midden gebragt. Hij vergenoegt zich met aan te toonen, dat de Handelingen der Apostelen en de veertien brieven van paulus, (die aan de Hebreën is, volgens da costa, ook van dezen Apostel) naauwkeurig met elkander vergeleken, niet met elkander in strijd zijn. Hij geeft eene schets der levensgeschiedenis en der werkzaamheid van den Apostel, en vlecht daarin eene beschouwing van den inhoud der brieven, door hem aan onderscheidene gemeenten en personen geschreven. En terwijl hij van elken brief een
kort overzigt geeft, daar, waar hij met 's Apostels levensgeschiedenis genaderd is tot het tijdstip, waarop de brief moet geschreven zijn, wordt het meer en meer helder, dat veel zeer goed ineensluit, al is het door de jongste bestrijders des Christendoms als onpassend verworpen.
Wij gelooven dan ook, dat er veel uit dit werk kan geleerd worden. Wel ontveinzen wij niet, dat wij op sommige punten onvoldaan bleven. Waar de Schrijver zich zette, om eene korte schets van het Paulinisch leerbegrip te geven, scheen hij ons wel wat al te spoedig daarmede gereed te zijn. Het is waar, na de beschouwing van den inhoud der brieven was uitvoerigheid hier minder noodig, dan wanneer de lezer vroeger niet met de denkbeelden des Apostels bekend was gemaakt. Waar echter het geheele leerstelsel van paulus, voor zoover het uit zijne schriften gekend wordt, ons blootgelegd zal worden, zijn wij niet tevreden met eenige algemeene trekken, maar willen ook in bijzonderheden zien aangewezen, hoe het eene gedeelte met het andere in verband is gebragt, en verwachten een
| |
| |
antwoord op de vraag, of baur regt had, toen hij sommige bestanddeelen van het Paulinisch leerbegrip op zichzelf beschouwde in een hoofdstuk, dat tot opschrift heeft: specielle Erörterung einiger dogmatischer Nebenfragen. Ook meenen wij, dat de Apostel, indien hij het werk van da costa kon lezen, zich op sommige plaatsen zou verwonderen over hetgeen als zijne voorstelling wordt voorgedragen. Na over de Paulinische leer van God gesproken te hebben, schrijft da costa (bl. 281): ‘Vader is die God, Zoon is die God, Heilige Geest is die God! een drievoudige Heerlijkheid, een drievoudige Liefde, een drievoudige Heiligheid; - een éénig God!’ Derhalve - dezelfde God, die Vader is, is ook Zoon, is ook Heilige Geest! Leert paulus dat? Verder: ‘Het is de leer dan ook van paulus: Met en in den Vader en den Zoon verkondigt hij ook nog den Heiligen Geest als een levendigen en zelfstandigen Werker, als levenden en levengevenden God. Die Geest - gelijk God zich zelven afbeeldt en uitspreekt in het Woord,’ [in het voorbijgaan moeten wij herinneren, dat de Johanneische Logosleer hier ongemerkt met de Paulinische Zoonsleer wordt vermengd] ‘in den Zoon, zoo stort en ademt Hij zich uit in den Geest.’ God ademt zich uit in den Geest - Heilige Geest is die God, - ligt het aan mij, dat ik paulus in deze voorstelling niet terugvind? Gelukkig is er geen tweede plaats in het werk van den Heer da costa, waar, naar onze meening, de dogmatiek van latere eeuwen zoo grooten invloed oefent op zijne voorstelling van hetgeen de Apostel paulus geleerd heeft.
Ook hadden wij meer verwacht, dan ons gegeven wordt, na de veelbeloovende toezegging: ‘Later volgen - eene vergelijking van zijn persoon met die drie onder zijne mede-Apostelen, welke hij zelf ergens de zuilen der Gemeente, bepaaldelijk te Jeruzalem, heeft genoemd, - eene beschouwing van de verhouding tusschen paulus den Apostel en christus den Heer, - eene, ten slotte, van den invloed van paulus bekeering, Apostolaat en Schriften op geheel de Christelijke kerk, vooral op die der Hervorming en op hare Godgeleerdheid, op die van onzen tijd’ enz.
| |
| |
Da costa kan toch niet meenen, dat hij b.v. zijn onderwerp, II, bl. 252, heeft uitgeput, waar hij paulus en johannes naast elkander plaatst? Maar hier zijn wij op een' gevaarlijken weg. Wij zouden den Schrijver onregt doen, indien wij eerst bepaalden, wat hij kon en moest geven, en daaraan dan toetsten, wat hij heeft gegeven. Wij laten gaarne aan anderen over, de waarde van het werk eens schrijvers alleen of hoofdzakelijk te toetsen aan hetgeen men goedvindt van zijne gaven en talenten te verwachten. Het werk van een Genie kan gedeclineerd worden, wanneer men op den voorgrond stelt: van een Genie niets dan wat in zijne soort volmaakt is. Wij spraken ook alleen van hetgeen da costa zelf beloofde.
Liever wijzen wij op de vele bijzonderheden, in het eerste deel als opgestapeld; bijzonderheden, die, als bijdragen tot de verdediging der geloofwaardigheid van des Apostels geschiedenis en der echtheid van zijne brieven, aller aandacht verdienen; op de vele kleinigheden, door da costa opgemerkt en anders vaak voorbijgezien. Liever maken wij opmerkzaam op de bladzijden uit het tweede deel, die het opschrift dragen: paulus en baur, om niet te spreken van die andere met den titel: paulus een krijgsknecht van jezus christus, en van zoo menige bladzijde, hoogstbelangrijk om de fijne opmerkingen en om de juistheid van blik, waardoor zij eene bijzondere onderscheiding verdienen.
Waarlijk, wanneer wij bedenken, dat de Heer da costa geen Theoloog ex professo is, en dan zijne schriften, dan deze Schriftbeschouwing voor ons leggen, begrijpen wij niet, hoe het mogelijk is, dat zijne verdiensten door iemand kunnen miskend worden. De onpartijdige beoordeelaar moet erkennen, dat hij onder de Apologeten des Christendoms, waarop Nederland roem draagt, met eere mag genoemd worden. Zijn Paulus is eene apologie, vol wenken voor den Christelijken apologeet; en wanneer er later een biogaaf van den Apostel der Heidenen mogt opstaan, zal hij met in gebreke kunnen blijven, van dit werk partij te trekken, en het te beschouwen als een voorarbeid van groote
| |
| |
waarde. Als zoodanig zij het den lezeren van dit Tijdschrift dan ook aanbevolen. Zij mogen er zich versterkt door gevoelen in hun geloof, dat, terwijl weinige dagen voldoende zijn om eenen Troon te doen instorten en een Rijk geheel van gedaante te doen veranderen, de Troon van jezus christus, den Koning van het Godsrijk, vaststaat, bestand tegen de aanhoudende aanvallen der geleerdste en waakzaamste bestrijders des Christendoms, en dat het Rijk diens Konings onveranderlijk is gelijk de God, aan wien het zijn bestaan en fundament heeft te danken. |
|