| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
Gethsemane - Golgotha. Christelijke Toespraken over de Lijdensgeschiedenis; door Dr. A. Tholuck, Hoogleeraar te Halle, Schrijver van de Weg des Heils. Uit het Hoogduitsch vertaald. Tweede, vermeerderde Druk. Te Rotterdam, bij van der Meer en Verbruggen. 1847. In gr. 8vo. 192 bl. f 1-70.
Ook nog na de uitgave van van senden's Leerredenen over de Geschiedenis van 's Heilands lijden en sterven heeft men aan ons publiek geen ondienst gedaan met de vertaling van dit geschrift van den waardigen tholuck. Het bevat mede leerredenen over de lijdensgeschiedenis, maar die zóózeer afwijken van den onder ons gebruikelijken predikvorm, dat men ze te regt Christelijke Toespraken genoemd heeft, door den Hoogleeraar in de Akademische godsdienstoefening te Halle gehouden, gedurende de weken vóór Paschen. Zij zijn vijftien in getal, alle even kort en eenvoudig. De opschriften, die zij dragen, wijzen den inhoud aan: Gethsemane, het Verraad, het Stilzwijgen, de Eed, de goede Belijdenis (Joh. XVIII:33-36), de goede Belijdenis (vervolg Joh. XVIII:37), de Wegleiding, de Voorbede, de Zaligspreking, de Aanbeveling, de Klagt, de Klagt (Vervolg), de Dorst, de Triomf, de Dood. Hieruit bemerkt men, dat vele belangrijke bijzonderheden met stilzwijgen voorbijgegaan, en daarentegen al de kruiswoorden van den Heer, zonder uitzondering, zijn behandeld naar de gewoonte der Luthersche Kerk. Eene aaneengeschakelde voorstelling der Lijdensgeschiedenis, die voorondersteld wordt bekend te zijn, ontvangt men hier dan ook niet, en doorgaans is de naauwkeurige voordragt der bijzonderheden, waartoe de onderwerpen behooren, achterwege gelaten. Het volstrekt noodzakelijke tot regt verstand derzelve is echter niet vergeten. Maar boven het uitlegkundig treedt vooral
| |
| |
het practisch belang op den voorgrond. Er worden hier diepe blikken geslagen in het hart van jezus en in de harten der toehoorders. Er is in deze bij uitnemendheid Christelijke toespraken veel gemoed en leven. Zij grijpen ook onder het lezen sterk aan, en wekken ootmoed, geloof en liefde op, en deelen Evangelische vertroosting mede. Zij zijn in hooge mate kunsteloos en toch van natuurlijke sieraden niet ontbloot. De plannen zijn even eenvoudig en toch doorgaans eigenaardig en gepast. Naar den leidraad dier plannen beweegt zich de rede vrij en ongedwongen, als ware zij daaraan niet gebonden. Soms wijkt zij schijnbaar af van den aangewezen' weg, zonder daarom het voorgestelde doel uit het oog te verliezen. Het was ons niet zelden, als hoorden wij den rijkbegaafden man uit het volle hart improviséren. Daardoor zijn deze opstellen voor stichtelijke lectuur regt geschikt. Zij bewegen het gemoed, leiden op tot zelfkennis, en laten indrukken achter, waaruit, onder hoogeren zegen, wat goeds kan voortkomen. Daarom wenschen wij ze ook in veler handen, en verblijden ons, dat de eerste druk, waarvan ons geen exemplaar ter beoordeeling kon worden toegezonden, zoo spoedig door een' tweeden is gevolgd. Deze tweede druk is vermeerderd met ééne overdenking, over de Klagt des Heeren aan het kruis. Onze aanbeveling moge dienen, om in deze laatste weken der lijdensprediking de aandacht van ons publiek op dit belangrijk geschrift te vestigen, dat nevens de Leerredenen van van senden verdient geplaatst te worden, ook omdat het in menig opzigt aanvult, wat welligt aan deze eenigzins ontbreekt.
De eerste overdenking over Gethsemane heeft ons het minst van allen voldaan. Zij is, meenen wij, niet eenvoudig en ongekunsteld genoeg. - Vernuftig en rijk is de tweede, die de aandacht vestigt op de daad des verraders, op het beleid, de gewetensonrust en de afschuwelijkheid, die zich daarin ten toon spreiden, en daarna op het woord des Heeren, op de rust, de liefde en de majesteit, die in hetzelve liggen opgesloten. - Zoo wordt de verklaring, door jezus voor den Joodschen Raad onder eede afgelegd, in de vierde
| |
| |
voorgesteld als een anker voor de wankelmoedigen, eene verschrikking voor de tegenpartijders, en een krachtige troost voor zijne discipelen, toenmaals en in alle tijden. - Onjuist achten wij het, dat de zaligspreking van den medekruiseling de aanbeveling van maria aan de zorg van johannes voorafgaat. Het komt ons waarschijnlijk voor, dat de gruwzame spotternij der menigte, waaraan de eene kruiseling ook deelnam, eerst is losgebarsten, nadat maria den kruisheuvel verlaten had. - De uitweiding over het waarom in de klagt van jezus, bl. 137, komt bij de opvatting dier klagt, die vervolgens wordt voorgestaan, onzes inziens, niet te pas. Ook zouden wij ongaarne met tholuck zeggen, dat het besef der nabijheid van zijnen God in Hem verdoofd was, toen Hij zóó klaagde, dat bij de nachtelijke duisternis rondom Hem ook de hemel zijner ziel met donkere wolken overtogen was geworden, zoo als wij lezen bl. 139. - Hoogen lof verdient het plan der dertiende overdenking over: Mij dorst. Wat leert deze uitroep, in dit oogenblik gedaan, ons aangaande den Heiland? De hulpeloosheid, de vrijwilligheid en de Goddelijke noodzakelijkheid van zijn bitter lijden. En waartoe vermaant die uitroep ons? Tot berusting in de grootste hulpeloosheid, tot standvastigheid in de zwaarste beproeving, tot verootmoediging, zelfs bij de geringste misstappen. - Volgens Luc. XXIII:46-48 wordt in de laatste aangewezen, hoe jezus sterft met inwendige vrijheid, met helder bewustzijn, met volkomen vertrouwen, en hoe zijn sterven eene opwekking voor de vromen is en eene verschrikking voor de goddeloozen. - Opmerkelijk is het ons voorgekomen, dat het denkbeeld telkens terugkeert,
dat wij in het misdrijf der Joden, aan den Heer gepleegd, onze eigene zonde zien moeten, omdat wij met hen deel hebben aan de zondige menschheid. Wanneer wij onze daden, zoo heet het bl. 89, en die van anderen slechts met eenen afzonderenden zin beschouwen, dan maken wij voorzeker tusschen hetgeen het onze en dat van anderen is eene scheiding, en het komt ons voor, alsof er geen gemeenschappelijk verband meer bestond, alsof een iegelijk alleenlijk zijn' eigen' last te dragen en te beweenen
| |
| |
had. Maar zoo is het niet, zoo moet het niet zijn. Ons gevoel, zelfs ons verstand zegt ons dit anders. Zijn wij niet trotsch op den man onzes volks, die wat groots verrigt heeft? en daarentegen is het lid onzes geslachts, dat zich met schande bedekt, niet als eene etterbuil aan ons eigen ligchaam? En zou dit gevoel valsch zijn? zouden wij niet veeleer met regt aldus oordeelen? Daarom moet ook de menschheid gemeenschappelijk gevoelen, wat in haar gezondigd werd; de menschheid moet weenen, omdat het menschen waren, die dezen christus aan het kruis gehecht hebben. Datzelfde denkbeeld keert bl. 142 en elders terug. Men weet, dat het onder ons, ofschoon vroeger niet onbekend, vooral door de Groninger school ingang gevonden heeft. - Wie eene proeve wil der dogmatische opvatting van het lijden van christus, zooals zij hier wordt voorgestaan, dien verwijzen wij o.a. naar bl. 164, waar gezegd wordt, dat Hij dit alles lijden moest, als het zoenoffer voor onze zonden. En in welken zin? Omdat het geweten, lezen wij, den mensch geene zonde vergeven kan zonder straf, was het voor Gods genade niet voldoende, ons de vergeving onzer zonden alleenlijk te laten verkondigen; neen, Hij, die geene zonde kende, moet den dood des misdadigers sterven, opdat de schuldige menschheid in zijn lijden mede gevoelen mogt wat hare zonde verdiend heeft, en de geloovige menschheid in de gemeenschap aan zijn lijden de rust des gewetens vinden mogt. - Wil men eindelijk een en ander voorbeeld van kernachtige, spreukmatige, soms naïve
passages, hier in menigte voorhanden, wij deelen de volgende, voetstoots gekozen, mede. Bl. 157: Gij kunt met uwen ouden mensch doen wat gij wilt, gij kunt hem folteren, steken, branden - hij sterft niet; in de gestalten der traagheid, hebzucht, wellust hebt gij hem misschien begraven, op eenmaal staat hij weder levend voor uwe oogen in de gestalte des hoogmoeds. In christus' dood moet hij sterven, indien hij voor eeuwig sterven zal. Bl. 165: Het geweten heeft een gedenkboek, waarin veel verbleeken, doch waaruit niets verdwijnen kan. Aan gene zijde, waar alle zelfbedrog wijken moet, daar zal het ver- | |
| |
bleekte schrift uws gewetens weder zigtbaar worden; daar zullen zij allen voor uw geheugen staan, de ligtzinnige zonden, de verbrokene geloften, de verkwiste krachten, de verlorene genadetijden, de overtredene wetten der voorbijgevlogene dagen der aarde. Bl. 169: Gij maakt van uw lijden te veel ophef, gij spreekt er zoo veel met menschen over, en zoo weinig met uwen God. Dit is de ware reden, waarom de eene beproeving over de andere zoo menig hart treft, en het is hiermede gelegen als met de steenen op de straten, het regent er op, het sneeuwt er op, de zon schijnt weder, en zij blijven altijd wat zij zijn - steenen. Met menschen veel van zijn lijden te spreken, maakt week en zwak; voor Hem het uit te spreken, die in het verborgene ziet,
maakt stil en sterk. - De hitte uws lijdens is als eene flikkerende vlam, die de winden heen en weder drijven. Draagt de hitte uws lijdens in de stilte voor God, en zij zal tot eene stille offervlam worden voor den Heer.
Wij moeten eindigen, en hebben ook tot aanbeveling genoeg gezegd. Het werk der vertaling, dat zeker niet overal even gemakkelijk was, laat hier en daar wel wat te wenschen over, gelijk uit de medegedeelde proeven blijken kan, maar is toch over het algemeen niet ongelukkig geslaagd. Wij hebben gemeend daarin dezelfde hand te herkennen, die de Weg des Heils heeft overgebragt. |
|