Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1848
(1848)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijGeldersche Volks-Almanak. Te Arnhem, bij G. van Eldik Thieme. f :-75.‘De vroegere Redacteur van den Gelderschen Volks-Almanak, de WelEerw. Heer o.g. heldring, heeft gemeend de zamenstelling der volgende jaargangen niet op zich te moeten nemen.’ Met dit berigt van den uitgever vangt het voorberigt aan. Dé Heer heldring zal dus voortaan slechts eenen Almanak voor tijd en eeuwigheid (wij hebben dien niet onder de oogen gehad, maar - Almanak voor de eeuwigheid!!) redigeren. Zijn wij dus in 't vervolg verschoond van 's mans wonderlijke, excentrieke, mystieke uitvallen, | |
[pagina 134]
| |
wij zullen er ook veel door missen, wat anders dit jaarboekje waarde gaf, en het als volksboekje boven al zijne broeders deed uitmunten. Doch dit niet geheel - want de voormalige Redacteur zal het kind, voor welks dertien eerste jaren hij zorg heeft gedragen, ook verder nog wel 't een en ander bijzetten, gelijk hij ditmaal aanvankelijk reeds doet, door het proza van de verzameling te openen en het geheel met den gewonen ‘Gelderschen hutspot’ te besluiten. Het eerste, uit Duitschland geschreven, moet vooral de koudwater-kuur aanprijzen, zelfs het gebruik van koud water als eenigen drank, ‘waardoor jaarlijks tonnen schats zouden bespaard worden aan thee, koffij en andere verhittende dranken;’ zoo moest men ook tevreden zijn met weinig kleedij, enz. Met één woord: de staatshuishoudkunde van den Heer heldring is eene grove overdrijving van - bijna schreven wij parodie op -: natura paucis contenta. Hij wil de menschen, naar 't schijnt, tot den natuurstaat terugbrengen. Doch 't lust ons niet, ons langer met deze wonderlijke denkbeelden bezig te houden. Ook de ‘Geldersche hutspot’ heeft van die oeconomische zonderlingheden, om geen ander woord uit de pen te laten vallen. ‘Het moet een wonder gelukkige tijd geweest zijn, toen elk onderdaan des Zondags een hoen in den pot deed. Men zegt, dit was onder de regering van hendrik IV.’ Men zegt dat niet, maar wel, dat deze volklievende Koning gewoon was te zeggen, dat hij zulks wenschte. Die wonder gelukkige tijd, dien heldring, zichzelv' gelijkblijvende, ook niet kan begeeren, was er dus toen niet. En zou er de wereld zooveel beter aan toe zijn, wanneer ‘geene diners gegeven werden van drie gulden het couvert?’ Hebt gij wel eens bedacht, Ds. heldring, dat gij duizende menschen de keel toebindt, wanneer gij de weelde geheel verbant en alles terugbrengt tot datgene, waar de mensch in den striktsten zin niet buiten kan? Wij zouden aan dit onderwerp zoo vele regels niet besteden, indien de Gelderschman zich als Volksboekje niet ook door dergelijke ondoordachte staatshuishoudkunde, voorgedragen met zekere mystieke kleur, eene soort van autoriteit hadde verworven. Gevoelt de man, die zich op allerlei wijze zekere soort van populariteit wil verwerven, dan niet, dat zijne theorie heenleidt naar wat hij met ons, hopen wij, onbepaald afkeurt, het communisme, waartegen in onzen leeftijd niet ernstig | |
[pagina 135]
| |
genoeg kan gewaarschuwd worden, al ware het alleen om de strekking van den meest gelezene van alle oude en nieuwe Romans, den Juif errant; schoon wij, dat spreekt van zelf, het hemelsbreed onderscheid niet voorbijzien tusschen het onchristelijk materiéle leven van sue en het (wel wat zoetvrome, maar toch) Christelijke element bij heldring. Graadt jonckers, die ditmaal onderscheidene stukken in proza en in - voetmaat leverde, schijnt ons den vorm niet zeer in zijne magt te hebben. Ten minste, zeer behagelijk ziet het eene er zoo weinig uit als het andere. Dr. donkersloot verloochent in: het Huishouden van Kea zijne pen niet als typist, zoo als men hem vroeger heeft leeren kennen. H. huidecoper heeft in: het Omberspel (vergeleken met het menschelijke leven) de werking benadeeld door al te sterk te particulariseren. Zoo als tollens het gedaan heeft, was het uitmuntend, maar verder ga men ook niet. Maar hier wordt alles, alles overgebragt, tot uitputting toe: het winnen in vieren, het inkoopen, de matadors (de ziel, het verstand, het geweten en de vaste wil!) zelfs het gasco: ‘eene edele ziel en een goed geweten kunnen strekken tot bereiking der beste bedoelingen.’ Nu ja; zoo kan men van alles alles maken! Intusschen diene tot eene kleine teregtwijzing, dat de naam van het spel niet ontleend is van ombra, naar het Latijnsche umbra, schaduw, maar el huombre, d.i. mensch; eigenlijk een spel voor voorname lieden. Doch wij kunnen ons niet te lang bij den Gelderschman ophouden. Hij is ditmaal van ongelijk minderen omvang, dan gewoonlijk. | |
Friesche Volks-Almanak. Te Sneek, bij van Druten en Bleeker. f :-75.Het mengelwerk wordt geopend met weder een vervolg op het historische verhaal van h. baerdt van sminia: wijbe sjoerds van grovestins, met de belofte van nog een (of meer) vervolg. Dit is evenwel in eenen Almanak minder gelukkig en verveelt op den duur. Men klaagt er al over in het mengelwerk van een Tijdschrift, dat slechts eene maand laat wachten; en een jaar? Regt op zijne plaats staat een stukje van h.g. cannegieter: odo bothnia. Ook op een zeer belangrijk stuk, met plaat en kaartje, van Mr. m. de haan hettema, Helgoland en zijne bewoners, zal | |
[pagina 136]
| |
een vervolg komen, bestaande in het uittreksel uit eene kronijk. A.a.j. van der aa geeft eene biographie: tette baukes veltman, grootendeels uit den Militairen Spectator ontleend. Voorts - doch wij behoeven alles niet op te noemen. Eenige dichtstukjes zijn in het Friesche dialect. De kalender is van een' zoogenoemden reiswijzer voorzien. Eigenaardig laten wij volgen: | |
De Byekoer, Frysk Jierboekje foar 1848. To Frentsjer, by W.J. Bruining, Kz. f :-25.Of dit de eerste jaargang zij, dan of deze bijenkorf reeds meer zij ‘untjourn oender meiwirkinge fen it selscip foar Frijsce tael in scriftenkinnisse’ - weten wij niet. Vervolgen wijzen althans naar geene vroegeren heen. Misschien, ja waarschijnlijk is het een opvolger van het Frijske Jierboekje te Leeuwarden bij van den bosch. Het bevat ten minste ook in den kalender merkwaardigheden, Friesland en Friezen betreffende, en Mengelwerk, proza en poëzij, alles in het Friesch. Wij wenschen aan dit nette boeksken een' goeden opgang in zijne provincie, buiten welke het zich wel weinig verspreiden zal. Aan het taaleigen zijner provincie offert ook de | |
Groninger Volks-Almanak. Te Groningen, bij A. Oomkens, Jz. f :-75.De kalender is uitvoerig en naauwkeurig, zoo als gewoonlijk in dezen Almanak. De voornaamste stukken in het mengelwerk zijn: Groningens afval van en reductie tot de Unie van Utrecht, 1580-1594, door eenen ongenoemde, dat wel geene onbekende bijzonderheden bevat, maar in eenen Volks-Almanak juist op zijne plaats is; herinneringen van eenen tijdgenoot, eene belangrijke bijdrage van m. beekhuis over de requisitiën in het Burgerweeshuis te Groningen in 1806 en 1809, en de moeijelijke omstandigheden van dat gesticht in 1812. Zulke bijzonderheden zijn waardig in het geheugen bewaard en herinnerd te worden, wanneer men in sommige opzigten onbedachtelijk een begeerig oog werpt op tijden, in welke men meent, dat de nood niet zoo knellend was, als de tijdgenooten het beweerden; de nieuwe berigten | |
[pagina 137]
| |
omtrent h. van deventer zijn eene kleine bijdrage tot de historia literaria; het iets over den Kersvloed van 1717 is niet de eenige geschiedkundige herinnering, blijkens onder anderen eenige bladvullingen; en wie het boekje ter hand neemt tot eenige uitspanning, zonder ander oogmerk, zal zich noch door de versjes, noch door het stukje van ilpsema vinckers: ‘hoe ik in handen der policie kwam,’ noch door dat van bruinses: Mien zeun zel domenie worr'n, onbevredigd vinden, ook al vindt hij het laatste wat heel overdreven, en al vindt hij het een haartje in de pen des voorlaatsten, wanneer hij het: indien dat boschje klappen kon, aan hooft ontneemt, om het eene ‘aanhaling uit Vader huighens’ te noemen. Ook deze Almanak is, wat den omvang betreft, onder den invloed van de kwijning der provinciale Almanakken, verscheidene bladzijden vermagerd. | |
Utrechtsche Volks-Almanak. Te Utrecht, bij L.E. Bosch en Zoon. f 1-20.Behalve den kalender, den reiswijzer, de schuiten- en karren-aanwijzing, de nomenclatuur van alle provinciale en Utrechtsch stedelijke hoogere en lagere ambtenaren (waarom toch aan de geridderde heeren de eer niet gegeven van het leeuwtje of kruisje achter hunnen naam? 't is eene kleinigheid, en men heeft het nog al gaarne) vindt men allereerst eenen altijddurenden Almanak van den Heer schusler, die niets bevat, wat men niet elders ook vinden kan, en slechts tot beantwoording van een paar chronologische vragen dienen kan. De levensgeschiedenis van Paus adriaan levert weder tekst en plaatjes; 't is waar, hij was een der belangrijkste Utrechtenaars; maar 't is ook waar: op den duur wordt het wel wat vervelend. De Dom van Utrecht prijkt ook weder als onderwerp van een prozastuk van ising, nog al nieuw van vinding en inkleeding, maar bij 't lezen vrij vervelend, en niet te vergelijken met het lieve: op het ijs, in den Muzen - Vergeet mij niet. Regt wetenschappelijk, en ook elders bij het stellen van soortgelijke afleiders van toepassing, is het stukje van kreeke, over den Bliksem-afleider op den Domstoren te Utrecht, waarin zeer onze aandacht trokken de proeven van Prof. van rees, of de geleiding onafgebroken was, | |
[pagina 138]
| |
en hoe groot het wederstandbiedend vermogen van den toestel was. Wijk bij Duurstede is ‘vervolg en slot van eenen vorigen jaargang.’ De dichtstukjes zijn afzonderlijk achteraan geplaatst: men beschouwe ze als versnaperingen op het nageregt, met welke men het niet al te naauw moet nemen. Een portret was mislukt - men moet dus dit gewone toevoegsel missen. ‘Hierna beter’ schrijft de Almanak - ook deze. In den | |
Overijsselschen Almanak voor Oudheid en Letteren. Te Deventer, bij J. de Lange. f 1-50.zochten wij het eerst naar het vervolg der belangrijke verhandeling over de Plechelmi-kerk te Oldenzaal, doch tot onze spijt te vergeefs, hoewel den Schrijver van dat uitmuntende archaeologisch-archilektonische stuk aantreffende. molhuysen en halbertsma mist men; dat is geen gunstig teeken. Ofschoon de ditmaal enkel oudheidkundige inhoud geene teekenen nog van verval geeft, hopen wij niet, dat het missen van deze beide namen er een voorbode van zij. Daar deze Almanak bijna alleen voor de liefhebbers der oudheidkunde waarde bezit, en door die alleen zeker wel reeds zal zijn aangeschaft, rekenen wij deze algemeene aankondiging voldoende. Van de eene Atheneum-stad gaan wij naar de andere met de aankondiging van: | |
Amsterdamsche Studenten-Almanak. Te Amsterdam, bij C.G. van der Post.Ga naar voetnoot(*) f :-80.Met hoeveel genoegen ook Ref. aan het hoofd van dit boekje de afbeelding zag van den uitmuntenden des amorie van der hoeven, eenen van zijne hoogst geschatte vrienden, doet het hem evenwel leed, dat aan den verleden jaar uitgedrukten wensch naar het portret van een overleden sieraad van Amsterdams Atheneum, rooijens, niet voldaan is, of welligt niet heeft kunnen worden. De kalender is met de geboorte- of sterfdagen enz. van groote geleerden eigen- | |
[pagina 139]
| |
aardig voorzien. Reiswijzer, personeel, enz. zullen wel naauwkeurig zijn. De series lectionum levert een uitstekend blijk, dat de Professoren in de Godgeleerdheid van vier verschillende Kerkgenootschappen hunne werkzaamheden, zooveel het met hunne betrekking bestaanbaar is, door verdeeling ten algemeenen nutte inrigten. Deze hooge ‘eenheid’ verblijdde ons om meer dan ééne reden. Over de geschiedenis van 't Atheneum en de Seminaria is eene saus van nieuwheid gelegd. De hulde aan een' ontslapen medebroeder is warm. Het mengelwerk doet bij de zonen van de Amsterdamsche Minerva het gebrek aan offers aan de Latijnsche Muze betreuren; 't geplaatste is niet kwaad, en aan de huiselijke tafereelen, door het Staatsexamen te weeg gebragt, mag wel eenige waarheid zijn. Het is eene loffelijke sobrietas, dat studentikoze moedwil hier de pen niet meer scherpte. De varia kunnen op den duur niet piquant blijven. Er zijn ditmaal enkele aardige aanhalingen onder. Ref. hoopt, dat de Muzenzonen der hoofdstad het hem niet kwalijk zullen nemen, wanneer hij van hunnen fraaijen, netten Almanak overgaat tot een zeer eenvoudig, tamelijk weinig beduidend boeksken, van hetwelk wij de verzochte aankondiging niet willen weigeren. Het is de | |
Almanak tot gezellig onderhoud. Te Gorinchem, bij A. van der Mast. f :-35.geen kwaad boeksken voor den burgerman. De | |
Katholijke Volks-Almanak. Eerste Jaargang. Te Groningen, bij R.G.J. Sladoot, enz. f :-40.worde niet beoordeeld door eenen Protestantschen boekbeoordeelaar, die ver van de hoofdzetels van het Katholicisme (of neen, dat is in Nederland moeijelijk te vinden: van het Romanisme) zit. Ref., die het van nabij ziet, dat de geloovige leeken niets lezen, niets lezen willen, niets lezen mogen, verblijdt er zich over, dat de zoodanigen althans iets bekomen, waaruit zij geene onverdraagzaamheid zullen zuigen, als uit de Katholieke Stemmen of den snuggeren Noord-Brabander, en toch, voor zoo ver Ref. met de dogmatiek der | |
[pagina 140]
| |
Roomsche Kerk bekend is, ook geene onregtzinnigheid. De monster-logogryph kan haren naam met regt dragen. Om het fijne van de bedoeling met ‘de geest van Napoleon’ te zien, is ons oog wel helder genoeg, maar niet om het verlangde te zien. Het is waarlijk zeer veel, dat dezen Almanak geene giftdroppels bevat, en met deze betrekkelijk hoogen lof kondigen wij dezen eersten jaargang aanprijzend aan. Van dezen Roomschen Almanak sprekende, zeggen wij met een woord, dat het | |
Kerkelijk Nederland, Jaarboekje voor Katholijken, door j.j. burgmeijer, Pastoor te Warmond. Te 's Hertogenbosch, bij Gebr. Verhooven. f 1-:niet, zoo als de titel half doet vermoeden, een Almanak is, maar eene opgave van het personeel der R.K. Geestelijkheid in Nederland, gevolgd van een Mengelwerk. Het eerste is naauwkeurig en volledig. De jaren der stichting van Hollandsche Statiën waren beter weggelaten; de meesten zijn onzeker en ten teeken daarvan met? geteekend. Bladz. 58, reg. 7 v.o. misten wij de opgave van den Rector in een Klooster. De Katholijke Kerk te Rijswijk is eene historische bijdrage, gesteld zonder de minste bitterheid. Och ware alles zoo, wat uit de pen van die kleur komt! Twee stukken: de Broederschap der Kalenden, en (dat gedeelte van) het Testament van Paus adriaan VI (hetwelk diens bezittingen in de Nederlanden betreft) worden in het oorspronkelijke Latijn met eene vertaling medegedeeld. De Levensgeschiedenis van bonifacius, den Apostel van Duitschland, is vrij wel. Voor de statistiek der R.K. Kerk ware het misschien niet kwaad, niet alleen op te geven, hoe lang de geestelijken op hunne tegenwoordige standplaats werkzaam, maar ook hoe lang zij in 't algemeen in dienst zijn. Met genoegen voldeden wij aan de uitnoodiging tot het aankondigen van de twee laatstgemelde Jaarboekjes.
No. II. Meng. bl. 102, reg. 4, staat kompagne, lees kampagne. |