schen er de algemeene verspreiding van, vooral in onze dagen.
Wil men eene en andere proeve? ‘De liefde,’ lezen wij, ‘is een groot vijand en vriend. Zij bestraft hard en helpt zoet. Een harde schaal is zij met een zoete pit; bitter is zij den ouden mensch, maar zeer zoet den nieuwen mensch.’ Op eene andere plaats: ‘Een Christen is zulk een magtig man, dat alle schepselen hem moeten gehoorzaam wezen. Ofschoon dit zoo niet schijnt, zoo is het toch in waarheid aldus. Wat is op aarde krachtiger dan de dood, verschrikkelijker dan de zonde, en bitterder dan het kwaad geweten? Evenwel belijdt een Christen, dat hij over deze allen een heer is.’ Elders: ‘Dit is geene kunst: bij enkel vrome menschen goed te zijn; maar dit: bij slechte menschen te kunnen blijven en toch zelf niet slecht te worden.’ En wederom: ‘Elk lijden is eene geboorte, door welke de nieuwe mensch geboren wordt en de oude sterft.’ Ex ungue leonem!