| |
Archives, ou Correspondance inedite de la maison d'Orange-Nassan. Recueil publié, avec autorisation de S.M. le Roi, par Mr. G. Groen van Prinsterer, Chevalier de l'ordre du lion Belgique, Conseiller d'état. Première Série. Tome VIII. 1581-1584, avec des fac similés. à Leide, chez S. et J. Luchtmans. 1847. LXXXIV et 512 pag. f 7-:
Archives, on Correspondance inédite de la maison d'Orange-Nassau. Première Série. Supplément. Mêmes éditeurs. 1847. XXVIII et 235 pag. f 3-50.
Toen in het jaar 1839 het zevende deel van deze hoogstbelangrijke verzameling der Archives van het Huis van Oranje-Nassau uitkwam, zagen wij reeds met verlangen het achtste deel te gemoet, dat de eerste Serie, of het leven van willem I, zou ten einde brengen. De verdienstelijke uitgever, Mr. g. groen van prinsterer, geeft in eene uitvoerige inleiding de redenen op, waarom de uitgaaf tot het jaar 1847 moest achterblijven. Vooreerst kostte hem de 2de druk van het eerste deel veel moeite, door de menigte toevoegselen en wijzigingen, die de vrucht waren van zijne on- | |
| |
derzoekingen in Frankrijk en Duitschland, en vooral door de uitgebreide en zaakrijke Prolegomena, die zulk een welgesteld en deftig voorportaal voor zijne geschiedkundige gedenkstukken uitmaken, eindelijk door de zamenstelling van zijn Handboek voor de Geschiedenis der Nederlanden, een werk, dat den Schrijver veel zorg en moeite heeft veroorzaakt, en dat door zijnen inhoud de blijken draagt, dat hij, den toegang hebbende tot bronnen, die voor anderen onbereikbaar waren, in staat was veel oorspronkelijks en nieuws te leveren, waaromtrent hij zich ook met een bescheiden gevoel van eigenwaarde uitlaat.
De Heer groen van prinsterer, gevoelende dat de uitgaaf van het geheele Archief van het Huis van Oranje-Nassau boven de krachten en den leeftijd van éénen mensch gaat, schijnt zich tot die van de eerste Serie te willen bepalen, en aan anderen het vervolgen van die grootsche taak te willen overlaten. Al hetgeen hij echter van waarde voor de Geschiedenis van ons Vaderland er in gevonden heeft, wilde hij aan het publiek eenigzins reeds mededeelen; en het was hierom, dat hij tot de zamenstelling van het Handboek besloot, dat, hoe men ook over den geest, die er in doorstraalt, moge oordeelen, steeds eene onschatbare bijdrage zal blijven tot de historie van onzen geboortegrond.
Het zoo lang verwachte achtste deel der eerste Serie is niet minder uitgebreid dan de voorgaanden. Van de afzwering van Koning philips tot den dood van willem I (Julij 1581-Julij 1584) bevat het, over drie jaren, omtrent 150 brieven. Eene korte opgave van den inhoud zal doen zien, dat het, wat het belangrijke betreft, voor geen gedeelte van deze Verzameling behoeft onder te doen.
Er komen vooreerst verscheidene brieven van Graaf jan van nassau en zijn' zoon willem lodewijk in voor, die hoogst wetenswaardige bijzonderheden bevatten, en doen zien, hoe de broeder en neef van willem I de goede zaak des vaderlands waren toegedaan. De brieven van louise de coligny en van het achtjarig dochtertje van Prins willem, louise juliana, die naderhand de gemalin van den Paltsgraaf werd, verwekken groote deelneming, als geschreven zijnde na den verraderlijken moord, aan haren gemaal en vader gepleegd.
Wat den Prins zelf aanbelangt, hier vindt men nog vele opmerkelijke bijdragen tot de kennis van zijne bedrijven,
| |
| |
inzigten en karakter, die hem als den hoofdpersoon van de Geschiedenis der Nederlanden in dit tijdvak blijven kenmerken.
Men kan de drie jaren van 1581-1584 nog in twee tijdperken verdeelen. Het eerste, van de afzwering van het gezag van den Koning van Spanje tot aan den aanslag van anjou in Januarij 1583, begon met eene groote onrust, ten gevolge van dezen beslissenden stap, en de vrees voor vernieuwde en sterker pogingen van philips, om de heerschappij en gehoorzaamheid weder terug te krijgen, die hem eindelijk opentlijk - waren opgezegd. De benoeming van den Hertog van anjou, als Heer dezer landen, stuitte voornamelijk de ijverigste voorstanders der Hervorming tegen de borst. Overal bleef de verwarring en op sommige plaatsen de regeringloosheid voortduren, en de oorlog met zijne verwoesting sommige provinciën, voornamelijk Gelderland, teisteren. Prins willem kon, niettegenstaande al zijne pogingen, geene eenheid en zamenwerking in het bestuur en de verdediging des lands te weeg brengen. Men legde het er op toe, om het gezag van den nieuwen Landsheer zoo veel mogelijk te bekrimpen en in te korten. Het gedrag van Koningin elizabeth bleef te onzen opzigte weifelend, en hare hulp bestond meer in woorden en beloften, dan in aanbiedingen van manschappen en geld, waaraan een bijna volslagen gebrek was.
Echter kon de komst van den Hertog van anjou verademing geven. Hij kon de teugels van het algemeen bewind met meer vastheid aangrijpen, en zijne verheffing moest de Koningin van Engeland en hendrik III van Frankrijk meer tot bescherming der Nederlanden doen geneigd worden. Eindelijk begon de staat van zaken een meer geregeld aanzien te verkrijgen; de Hertog van parma zag zich door betere maatregelen en krachtiger tegenstand in zijne vorderingen gestuit, toen eensklaps de onberaden aanslag van anjou in Antwerpen alles weder omver wierp, en het land in eene krisis bragt, die niet dan met de geheele onderwerping aan het pas afgezworen gezag scheen te zullen eindigen.
De bescheiden omtrent het laatste tijdperk van 1583-1584 maken het grootste gedeelte van de hier voorkomende verzameling uit, en eindigen met den dood van willem I, die nog moeijelijke dagen te doorworstelen had.
| |
| |
Verscheidene brieven geven een denkbeeld van de verwondering en verontwaardiging over het gedrag des Hertogs. Iedereen dacht, dat eene verzoening ongeoorloofd en onmogelijk was. De Prins alleen dacht er anders over; hij zag geen ander middel van uitkomst, dan om Frankrijk in zijne worsteling met Spanje te vriend te houden, en werkte met opregtheid om deze verzoening te doen plaats grijpen. Op eens daagt er in Duitschland een bedriegelijk licht op. De oorlog zou tegen den Aartsbisschop van Keulen uitbarsten, die zich voor de Hervorming verklaard had. De Protestantsche Vorsten van het Duitsche rijk zouden dien afvalligen Prelaat beschermen, en verder een einde aan de worsteling in de Nederlanden komen maken.
Prins willem had volstrekt geen vertrouwen in den Keulschen kerkvoogd. Hij was in geenen deele tegen de gevolgen van zijnen stouten stap opgewassen. Men had er hier te lande echter andere verwachtingen van, en wilde zich daarom te minder weder aan anjou onderwerpen. Ondertusschen maakte parma weder vele veroveringen, bezette de eene stad voor, de andere na, en vooral het land van Waas in Vlaanderen. Eindelijk kwamen de kwade tijdingen uit Duitschland; de zoo gewigtige Keulsche opstand was geheel te niet geloopen, door de besluiteloosheid der Duitsch-protestantsche Vorsten, die ook door willem I zoo dikwijls te vergeefs tot hulp waren aangezocht. De ondergang van den Keulschen Aartsbisschop was een treffende slag voor de Nederlanden, en de afval van de goede zaak nam meer en meer toe; ieder zocht, op het verraderlijk voorbeeld van den Graaf de berghes, zijne bijzondere onderwerping en vrede met den Spaanschen Koning te maken; men had geen hulp van Frankrijk, waar de magt der Ligue dagelijks toenam, of van Engeland, dat door een' inval van de zijde van Spanje bedreigd werd, te verwachten; in één woord, de toestand der Nederlanden was sedert verscheidene jaren zoo hagchelijk niet geweest. Doch Prins willem verloor den moed niet. Zijne brieven, in dien tijd aan zijnen broeder jan van nassau geschreven, zijn hoogst merkwaardig, om den toestand des lands en dien van zijnen geest te doen kennen. Voorziende dat de zuidelijke gewesten weder onder het Spaansch beheer zouden moeten vervallen, trachtte hij de Noordelijke ten minste hiervoor te bewaren; hij slaagde in zooverre, dat men gereed stond hem als Graaf van Holland en
Zeeland te
| |
| |
huldigen, toen hij door eene moorddadige hand werd nedergeschoten. Omtrent de opdragt der Grafelijkheid vindt men in dit deel nog zeer belangrijke bijzonderheden.
De Heer groen van prinsterer levert aan het slot zijner inleiding eene korte doch krachtige karakterschets van Prins willem, waarin hij hem schildert, zoo als hij in de oorspronkelijke stukken der Archives voorkomt, die ook de schoonste lofrede op hem uitmaken, omdat zij hem doen voorkomen zoo als hij wezentlijk was; want de getuigenissen der tijdgenooten zijn hier zonder eenzijdigheid en vooringenomen partijzucht bijeengebragt. Even kernachtig is hetgeen de Verzamelaar aanmerkt omtrent de geschiedkundige waarde der Verzameling, waarvan wij hier de eerste Serie ontvangen. Het is eene kostbare mijn, waaruit de Geschiedschrijver van de 16de eeuw niet alleen voor de Historie der Nederlanden, maar ook voor die der overige Europesche Staten in dit belangrijk tijdsgewricht nieuwe en oorspronkelijke bouwstoffen putten kan; het is nog meer, het is een gedenkstuk voor de Geschiedenis opgerigt, een geheel, dat voor onzen geest oprijst, omdat de zoo zeer verschillende gedeelten, door de tusschengevoegde aanmerkingen, met orde en zamenhang aan elkander geschakeld zijn, zoodat zij elkander onderschragen en een geregeld gebouw uitmaken, waarin men zonder moeite al de deelen kan doorloopen. Men vindt hier een groot aantal bouwstoffen voor de kennis der daadzaken en karakters, niet alleen in de Nederlanden, maar ook in Engeland, Frankrijk en Duitschland, gedurende een zoo gewigtig tijdvak als de tweede helft der 16de eeuw, vereenigd. Eene hoofdwaarheid vooral wordt door deze oorspronkelijke stukken in het duidelijkst licht gesteld: dat, terwijl verscheidene Staten aanspraak maken, en zich de eer betwisten van, met ijver en opoffering van hunne zijde, op eene krachtige wijze tot de onafhankelijkheid der Nederlanden medegewerkt te hebben, zich hier juist het tegendeel vertoont, en men meer en meer van
de weinige deelneming, geheime tegenwerking, ijdele beloften, schoorvoetenden, belangzuchtigen en daardoor meestal vruchteloozen onderstand der naburige Staten wordt overtuigd; terwijl het blijkt, dat juist de Nederlanden, door hunnen bijna wanhopigen tegenstand, aan de heerschappij van philips geboden, de gewigtigste diensten aan die Mogendheden en aan de zaak der Vrijheid en Hervorming hebben gedaan. De Nederlanden, die
| |
| |
zoo langen tijd de Spanjaarden bezig hielden, waren daardoor een voormuur voor Engeland; zij bevestigden hierdoor, ten minste op eene middellijke wijze, de godsdienstige en staatkundige regten der Hervorming in het Duitsche rijk, zij verdubbelden door hunnen invloed de kracht en de stoutheid der Calvinisten in Frankrijk, en hielpen den ondergang der Ligue en de verheffing van mendrik IV op den troon van Frankrijk bevorderen, zonder daar tegenover veel deelneming en onderstand te genieten; want het gedrag van elizabeth was dubbelzinnig en soms vijandig, dat van de Duitsch-protestantsche Vorsten traag en onbewegelijk, naauwelijks zelfs door klinkende munt in beweging te brengen. Eindelijk de onstandvastigheid en de valsche staatkunde der Vorsten uit het Huis van Valois, die zich zoo zeer door hun verraderlijk gedrag met het bloed der Hugenooten bezoedelden, bragten aan de Nederlanden oneindig meer schade dan voordeel toe. Men zal dus hier, in plaats van hulp en opoffering, onverschilligheid, lafheid en verraad vinden, en versterkt worden in de overtuiging, dat Prins willem en onze voorvaderen hunnen eenigen steun vonden in hunne standvastige volharding en in een vast vertrouwen op de regtvaardigheid hunner zaak en de hulp der Voorzienigheid, welke hen niet verliet, die voor hunne regtmatige privilegiën en vrijheid van geweten en Godsdienst streden.
Mr. groen van prinsterer eindigt met de betuiging, dat de grootste getrouwheid en onpartijdigheid hem ten regel verstrekt hebben in de keus der brieven en stukken, die zoo veel mogelijk in hun geheel door hem geleverd zijn, en dat hij in zijne ophelderingen, zelfs in de beoordeeling van de daden onzer wreedste vijanden, die onpartijdigheid niet uit het oog verloren heeft. Hij komt in eene uitgebreide aanteekening terug op het geschil, met den Heer Mr. m.c. van hall gevoerd, over het regt van het nageslacht om brieven van bijzondere personen openbaar te maken, en geeft een volledig overzigt van de gronden, tijdens de uitgaaf van diens geschrift over hendrik van brederode in zijn Antwoord ontwikkeld. Bij deze gelegenheid vindt men zeer wetenswaardige bijzonderheden omtrent den last, dien de Heer groen van prinsterer, bij de uitgaaf der Archiven, van Koning willem I gekregen heeft, die hem alle vrijheid liet, van, met inachtneming der bescheidenheid, alle voorkomende stukken in het Archief van het Huis van Oranje, die eenig- | |
| |
zins van belang voor de Geschiedenis in het algemeen en die van de Nederlanden in het bijzonder konden zijn, in hun geheel, zonder eenige uitlating, in het licht te geven. - Het zal den bezitters van deze hoogstgewigtige Verzameling aangenaam zijn te vernemen, dat, nog in den loop van 1847, Mr. bodel hijenhuis er een Register op zal geven. Door deze moeijelijke en meer verdienstelijke dan aangename taak zal het gebruik voor den Geschiedonderzoeker aanmerkelijk gemakkelijker worden.
In de inleiding van het Supplement op de eerste Serie der Archieven geeft Mr. groen van prinsterer te kennen, dat hij wel eens de hoop koesterde van door volhardende nasporingen al de onuitgegevene stukken aangaande willem I te vereenigen. Sedert lang is hij echter van zulk een voornemen teruggekomen; hij zag daarvan in het eerst al de uitgebreidheid en moeijelijkheid niet in. Men kende ook vóór eenige jaren de grootheid der schatten nog niet, wier bestaan ons door den onvermoeiden ijver van verscheidene buitenlandsche geleerden is ontdekt. De verbeelding wordt in verwarring gebragt, wanneer men bedenkt, wat de openbare verzamelingen bevatten, welker wetenschappelijke ontginning naauwelijks begonnen is. In de Archiven van het Ministerie van buitenlandsche zaken te Parijs behoeft men slechts de uitgebreide correspondentie met Holland vlugtig te doorloopen, om een denkbeeld te krijgen van de massa geschiedkundige bouwstoffen, hier voorhanden. Waarschijnlijk zal de overvloed hiervan te Londen en te Weenen niet minder wezen. Al bepaalt men zich alleen tot het tijdvak van willem I, men zal een getal van oorkonden verkrijgen, dat alle vermoedelijke berekening verre te boven gaat. Men kan reeds door de uitgaaf van den Heer weiss zich een denkbeeld van de waarde der papieren van granvelle vormen. De aanduidingen van den Heer ranke doen ons dikwijls een licht opgaan over de menigte der bijzondere eorrespondentiën, die in de Archiven der Duitsche vorstenhuizen begraven zijn. De Heer gachard moet van zijne reizen in Spanje een groot aantal brieven van het hoogste aanbelang medegebragt hebben. Zijne verslagen en die van den Heer ranke over de openbare
verzamelingen van België laten den rijksten oogst verwachten, en de correspondentie van karel V, door den Heer lanz, is een sprekend bewijs, dat
| |
| |
er niets overdrevens in hunne berigten daaromtrent voorkomt. Het is te vermoeden, dat het werk over de Hervorming, van den verdienstelijken Geschiedschrijver mignet, ons nog bronnen in Frankrijk zal leeren kennen, die lang afgesloten waren.
Mr. groen van prinsterer heeft zich dus in dit Supplement tot weinige, namelijk 79 brieven en stukken, maar zeer belangrijke toevoegselen, bepaald, waarvan men in de inleiding een kort overzigt verkrijgt. Hij eindigt met zijne wijze van behandeling nogmaals bloot te leggen en te verdedigen, en neemt afscheid met deze woorden: ‘Wij zullen op eene duistere wijze aan anderen den weg bereiden, om zich na ons beroemd te maken; wij zullen onze aanmoediging en belooning vinden in het gevoel van pligt, in de genoegens van den arbeid, en, zoo er nog meer toe noodig is, in de gedachte, dat men grondslagen behoeft, die zich zedig onder de aarde verbergen, om eenmaal een' Dom op te rigten, die zich statig naar den hemel zal verheffen.’
Ref. brengt den Uitgever der Archiven van het Huis van Oranje-Nassau zijnen opregten dank voor de moeite, volharding en geleerde onderzoekingen, die hij, zoo vele jaren achtereen, aan deze moeijelijke taak heeft te koste gelegd, waardoor hij voor het belangrijkste en meest ingewikkelde tijdvak onzer Geschiedenis een gedenkteeken heeft opgetrokken, waarvoor niet alleen zijne tijdgenooten, maar ook volgende geslachten hem de schatting hunner dankbaarheid verschuldigd zijn. Zijn arbeid mag gerust naast dien van eenen weiss, gachard, lanz en zijn' landgenoot van den bergh prijken, als eene rijke en vruchtbare bron voor de Geschiedenis der 16de eeuw, als eene vraagbaak, welke de Geschiedschrijvers van dat tijdvak nimmer te vergeefs over de gewigtigste vraagstukken van dien tijd zullen raadplegen. Hoezeer zich de meesten, evenmin als Ref., in alles met de godsdienstige en staatkundige gevoelens van den Verzamelaar, in zijne Inleidingen en Ophelderingen ten toon gespreid, zullen kunnen vereenigen, zullen zij zijne innige overtuiging eerbiedigen, die zich zonder schroom voordoet, en hem opentlijk doet uitkomen voor hetgeen hij voor waarheid houdt, al druischt het aan tegen de algemeene wijze van zien, gelijk zijn oordeel over sommige personen en zaken van het gewone,
| |
| |
dat soms door jaren of vooroordeel en partijzucht gezag verkregen heeft, vaak verschilt.
Wij wenschen dus onze geschiedkundige litteratuur geluk met de aan winst van deze merk waardige Verzameling van bouwstoffen, uit het stof van een Vorstelijk Archief in het volle licht der openbaarheid, en voor een ieder, vooral voor geschiedonderzoekers, toegankelijk gesteld. |
|