| |
Waarnemingen en wenken in het gebied der praktische Geneeskunde. Naar het Engelsch van Marshall Hall, M.D.F.R.S.L. et E. Te Schoonhoven, bij S.E. van Nooten. 1847. In gr. 8vo. XII en 323 bl. f 2-80.
Onder de geneeskundige schrijvers, welke niet alleen in Engeland, maar ook buiten dit land eenen eervollen naam hebben verworven, bekleedt marshall hall eene eerste plaats; zijne werken over de ziekten van het zenuwstelsel, over de aderlating, om van kleinere verhandelingen niet te gewagen, zijn ook bij ons te lande niet onbekend. De zoodanigen, die deze vroegere werken van den Engelschen geneesheer hebben gelezen, zullen waarschijnlijk uit de herinnering aan dezelve reeds eenigzins kunnen vermoeden, van hoedanigen aard en in welken geest de boven aangekondigde waarnemingen en wenken zijn opgesteld. Marshall hall is ontegenzeggelijk iemand van groote oorspronkelijkheid, een man van veel genie en uitgebreide
| |
| |
kennis; maar het valt niet te ontkennen, dat hij niet altijd zijne als onbetwistbaar voorgedragene stellingen op eenen vasten grondslag heeft gebouwd en dat hij met name bij zijne verhandelingen over het zenuwstelsel meer op physiologische redeneringen, dan op anatomische daadzaken steunt; terwijl hij in al zijne geschriften zich door eene hooge ingenomenheid met zich zelven en met datgeen, wat hij meent uitgedacht te hebben, kenmerkt. Ook in deze Waarnemingen en wenken treffen wij gedurig sporen van deze eigenschappen aan; uitdrukkingen als: ‘Mij viel het eerst het geluk te beurt, om de soort der verrigtingen van het ruggemerg, hun [haar] beginsel, beloop en wijze van werking op te sporen’, (p. 5); ‘Ik heb ontdekt, dat de incidentzenuwen met deze excitorische kracht waren (?) begaafd,’ ‘door mijne ontdekking werd ik in staat gesteld, om de werkingswijze in elken excitomotorischen zenuwboog te verklaren’ (p. 6), komen in dit werk van marshall hall even zeer, als in elk ander zijner geschriften veelvuldige malen voor; zaken, welke aan genoegzaam iederen geneesheer, ook langen tijd voor dat marshall hall er de aandacht op vestigde, bekend waren, zooals b.v. die, welke in Hoofdst. V (Over de aanwending der setons, inzonderheid bij de behandeling der Paraplegia), in Hoofdst. XII (Over de middelen ter voorkoming der zogabscessen en zogkoorts), Hoofdst. XXV (Over de gevolgen van de habituele toediening van opiumbereidingen aan kinderen), Hoofdst. XXXVI (Over de aangezigtsversterving bij kinderen), Hoofdst. XXXVI (Over de vroegtijdige herkenning der longtering) voorkomen, worden op eene wijze voorgedragen, alsof de Schrijver de eerste is geweest, die er de geneeskundigen opmerkzaam op heeft gemaakt; het
ontbreekt ook niet aan aanprijzingen van geneeswijzen, voor welker gepastheid de Schrijver ons geenen anderen waarborg, dan het ‘ipse vidi’ en ‘ipse dixi’ verschaft, zonder zich de moeite te geven, eenige rationele gronden voor dezelve aan te voeren. Dit geldt onder anderen van Hoofdst. II (Over het nut der alcoholische wassching in phthisis pulmonalis), waar de Schrijver zich bijna op ééne lijn
| |
| |
plaatst met de groote menigte van geleerde en ongeleerde charlatans, die hunne onfeilbare middelen tegen tot hiertoe als ongeneeslijk beschouwde kwalen uitventen, en waar hij zijn redmiddel door ziektegeschiedenissen, als de navolgende, aanbeveelt: ‘Een lijder, die mij vijftien jaren geleden raadpleegde, had behalve dofheid van toon bij de percussie en pectoriloquie, alle andere kenteekenen van beginnende longtering. Hij maakte gedurende langen tijd van de alcoholische wassching gebruik en is thans Hoogleeraar aan het - Collegie.’ Dit geldt mede van Hoofdst. III (Over de aanwijzing tot het doen van inkervingen in het tandvleesch, gedurende het tandenkrijgen), waar marshall hall het dagelijks scarificeren van het tandvleesch bij kinderen bijkans als het eenigst plegtanker in genoegzaam alle congestieve toestanden bij kinderen, gedurende de dentitie, aanbeveelt en herhaaldelijk onder de volgende woorden aanprijst: ‘Het is beter eene zoo onbeduidende(?) kunstbewerking honderdmaal (!) te doen zonder noodzaak, dan dat er door het verzuim derzelve ééne enkele stuip ontstaat.’ Op andere plaatsen komt de Schrijver tot voorbarige gevolgtrekkingen en draagt deze als onbetwistbare waarheden voor, zooals b.v. in Hoofdst. X (Over het afweren der dampkringslucht bij de behandeling van sommige ziekten): bij de lijkopening van eenen aan peritonitis overledenen lijder vond hij dat gedeelte der darmbuis, hetwelk naar den buikwand gekeerd was, rood en ontstoken, terwijl het meer naar binnen gelegen gedeelte, waar de darmen elkander aanraakten, volkomen bleek van kleur was; beide oppervlakten waren gelijkelijk bedekt met eene laag van ondoorschijnende en matig vaste strembare lymphe; m. hall meent dit verschillend aanzien der beide gedeelten van ditzelfde ingewand daaruit te moeten verklaren, dat in het
ééne opslorping van zuurstofgas uit de dampkringslucht zoude hebben plaats gegrepen, terwijl door de meer diepe en verborgene ligging van het andere de toegang van dit gas tot hetzelve was afgesloten geweest. Deze, voor het minst genomen, hoogst gewaagde en willekeurige verklaring wordt nu onmiddellijk door hem als
| |
| |
grondslag gebezigd, 1o. om het gebruik van cataplasmata bij inwendige ontstekingen aan te bevelen, en 2o. om de werking dezer cataplasmata te verklaren: deze zouden namelijk de dampkringslucht afweren. Wij deelen deze stellingen van den Schrijver eenvoudig mede, het aan het gezond verstand onzer lezers overlatende, er de noodige aanmerkingen op te maken; alleenlijk willen wij er nog bijvoegen, dat wij uit ditzelfde Hoofdstuk van m. hall hebben geleerd, dat het in de Parijsche hospitalen gebruikelijk is, om zich bij de behandeling van pleuritis meerendeels op het aanwenden van cataplasmata te verlaten; daar Rec. zelf niet in de gelegenheid is geweest, de Parijsche hospitalen te bezoeken, durft hij den Schrijver hier niet tegenspreken, schoon hij vroeger uit datgene, wat hij bij Fransche geneeskundige auteurs, met name bij andral, gelezen had, hieromtrent in eene andere meening stond. - Wanneer men enkele hoofdstukken van het werk van marshall hall doorleest, zoude men zeggen, dat hij zich geenen hoogen dunk van de physiologische kennis zijner lezers heeft gevormd; zoo wordt in het eerste Hoofdstuk (De physiologie van het zenuwstelsel) in acht bladzijden een overzigt over de verrigtingen van de verschillende gedeelten van het zenuwstelsel gegeven, aan welks oppervlakkigheid zelfs leeken zich zouden ergeren; terwijl de Schrijver in Hoofdstuk XV (Over eenige door legallois geopperde bedenkingen, bij zijne neuro-physiologische onderzoekingen) tegen eenige meeningen en stellingen, door dezen Franschen physioloog vóór verscheidene jaren (1824 en 1835) geuit, te velde trekt, welke reeds sinds lang door het licht, hetwelk latere onderzoekingen daarover hebben verspreid, zijn wederlegd.
Doch wij gevoelen, dat wij gevaar loopen, onzen lezers eenen ongunstigen dunk van het werk van marshall hall te geven en hen van de lezing afteschrikken. Zulks zoude voorzeker onbillijk zijn: want in weerwil van de vele leemten, welke het boek aankleven, komt er ook veel, zelfs zeer veel in voor, wat goed en wetenswaardig is en wat men elders niet zoo vindt voorgesteld; ja zelfs in die
| |
| |
Hoofdstukken, welke wij zoo even als bewijzen voor onze min gunstige oordeelvellingen hebben aangehaald, komen ook onderscheidene zaken voor, waaruit men den scherpzinnigen natuuronderzoeker en arts kan leeren kennen. Maar wij meenden onze aanmerkingen niet terug te mogen houden, omdat men ligtelijk gevaar loopt, wegens het voortreffelijke, hetwelk ook dezen arbeid van marshall hall kenmerkt, zich door hem op andere plaatsen op dwaalwegen te laten brengen. Onder de hoofdstukken, welke wij met genoegen hebben gelezen, noemen wij de volgende: Hoofdst. IV (Opmerkingen over de natuur en de behandeling van Laryngismus stridulus bij kinderen); des Schrijvers stelling, dat de vergrooting der glandula thymus gevolg en niet oorzaak der ziekte is, deelen wij volkomen en wij zijn het ten volle eens met de door hem voorgeslagene wijze van behandeling; minder beviel ons de woordelijke mededeeling van eenige brieven omtrent lijders, welke door zijne behandelingswijze gelukkig hersteld waren. Hoofdst. VII (Over de behandeling der zijdelingsche kromming van de ruggegraat); de door den Schrijver voorgestelde behandeling verdient allezins de aandacht der kunstgenooten, alleen hadden wij hier en daar meerdere duidelijkheid in de voorstelling gewenscht. Hoofdst. VIII (Over de middelen ter bevordering eener regelmatige thermo- en hygrometrische verhouding in de ziekenkamer), Hoofdst. IX (Over eenige voorzorgen, in acht te nemen bij de behandeling van algemeene verstijvingskramp en watervrees), Hoofdst. XI (Over het gebruik der klisteren van koud en warm water), Hoofdst. XIII (Over de oorzaken en voorbehoedmiddelen van beroerte en verlamming); dit hoofdstuk is een der belangrijkste des geheelen werks, gelijk men zulks van iemand, als marshall hall, wiens denkbeelden omtrent dit
onderwerp uit vroegere geschriften bekend zijn, wel niet anders verwachten kon. Hoofdst. XIV (Over eene eigendommelijke gemoedsontstemming, bij de Engelschen bekend onder den naam van Temper disease) bevat onderscheidene belangrijke gevallen van opzettelijke misleiding van den geneesheer door de (meestal hysterische) patienten
| |
| |
en algemeene voorschriften, hoe de geneesheer zich onder dergelijke omstandigheden behoort te gedragen. Hoofdst. XVI (Over de herkenning van sommige gevallen van aangezigtsverlamming); Hoofdst. XVII (Over de irritabiliteit in verlamde spieren), Hoofdst. XVIII (Over eenige geschilpunten, de verrigtingen van het ruggemerg betreffende); deze beide laatste hoofdstukken zijn grootendeels van eene polemische strekking, doch bevatten overigens vele belangrijke feiten en beschouwingen omtrent de leer van het zenuwstelsel; Hoofdst. XIX (Over ischias nervosa) niet onbelangrijk, doch wat al te kort; Hoofdst. XX (Over den bloedsomloop in den foetus acardiacus), hoogst belangrijk; met dit hoofdstuk hangt, naar het schijnt, in de oorspronkelijke uitgave een ander zamen, hetwelk door den Vertaler - waarom, begrijpen wij niet regt - is weggelaten. Hoofdst. XXIII (Waarneming van eenen pijnlijken onderhuidschen tuberkel), Hoofdst. XXXII (Waarneming van eenen prolapsus uteri door eene nieuwe kunstbewerking genezen); deze waarneming is allezins belangrijk, schoon Rec. niet durft beweren, dat de hier door den Schrijver verrigte kunstbewerking, de elythroraphie, op den naam van nieuw aanspraak mag maken; Hoofdst. XXXIII (Iets over de behandeling van den naevus vascularis), Hoofdst. XXXVII (Over de abdominaal-tuberculosis), Hoofdst. XXXIX (Over darmprikkeling [intestinal-irritation] en hare verschijnselen). Dit laatste is een der belangrijkste hoofdstukken des geheelen werks, vooral uit een praktisch oogpunt; de Schrijver behandelt in hetzelve verschillende toestanden, welker diagnose den geneesheer dikwijls groote moeijelijkheden veroorzaakt en welke vaak als zoo vele ontstekingen in de meest verschillende organen, doch meestal zonder gunstig
gevolg, zijn behandeld; volgens marshall hall moet de oorzaak dier verschillende toestanden in ophooping van faeces in de ingewanden en in de hierdoor veroorzaakte irritatie dezer deelen gezocht worden. Het valt intusschen niet te ontkennen, dat hij ons het bewijs voor zijne stelling eenigermate schuldig is gebleven en dat hij eenigzins post, ergo propter hoc redeneert; men had
| |
| |
van hem, als physiologisch geneesheer, mogen verwachten, dat hij zijn gevoelen uit een physiologisch oogpunt nader zoude hebben toegelicht, te meer, daar hij ons, uit den aard der zaak, geene bewijzen uit gedane lijkopeningen konde mededeelen, naardien al zijne patienten onder eene purgerende geneeswijze genazen. Eene andere aanmerking, welke wij op dit hoofdstuk hebben, is, dat de medegedeelde ziektegevallen, hoe belangrijk en waarschuwend op zich zelve, niet gelukkig gekozen zijn; de meeste had de Schrijver niet van den aanvang af bijgewoond, maar hij werd er eerst in een later tijdperk als consulterend geneesheer bij geroepen, nadat er door den praktiserenden geneesheer een zeer actief geneesplan, doorgaans in ruime aderlatingen bestaande, was gevolgd, waardoor voorzeker het ziektebeeld minder zuiver was geworden en vele verschijnselen, althans ten deele, op rekening der kunstmatig verwekte anaemie konden gebragt worden. Vooral het 1ste en het 3de der medegedeelde ziektegevallen bragten ons het ‘Clysterium donare, postea seignare, ensuita purgare, reseignare, repurgare, et reclysterisare,’ van den Malade imaginaire van moliere in de gedachten. Het verdient opmerking, dat het vierde ziektegeval, waarin geene bloedontlastingen waren aangewend, zich niet door dat veranderlijke der ziekteverschijnselen kenmerkte, waardoor de andere zich onderscheidden, en dat het ook een zeer kort verloop (van slechts eenige uren) had, terwijl de andere verscheidene dagen lang voortduurden. Niet minder belangrijk is ook Hoofdst. XL (Over collapsus virium en zijne verschillende oorzaken); de wenken, door den Schrijver in dit echt praktische hoofdstuk gegeven, verdienen door elken geneeskundige behartigd te worden en men kan zeggen, dat hij zijn onderwerp van de meest verschillende kanten beschouwd
heeft. Wanneer hij echter eene verklaring van den toestand van collapsus tracht te geven, mag men zich weder verwonderen, dat een man, die zoo groote verdiensten in de physiologie heeft verworven, er zich met eene zoo algemeene phrase afmaakt. ‘Sommige ziekten,’ zegt hij, ‘hebben eene zekere geneigdheid, om nu eens in een vroeger, dan eens
| |
| |
in een later tijdperk derzelve, een adynamisch karakter aan te nemen. Dit verschijnsel nu schijnt in sommige gevallen het gevolg te zijn van den direkt vernietigenden invloed der ziekte op de vis vitalis.’ Schoon wij op het punt van de vis vitalis eenigzins verdraagzamer zijn, dan de meeste nieuwere physiologen, zien wij haar toch ongaarne als middel, om iets te verklaren, aanvoeren en wel om de eenvoudige reden, dat zij niets verklaart en, juist omdat zij iets schijnt te verklaren, den weg tot verder onderzoek afsnijdt. Zoo is het ook hier; die zoogenaamde vernietigende invloed der ziekte op de vis vitalis is dikwijls van eenen geheel materiëlen aard; zulks blijkt reeds weinige regels verder, waar de Schrijver ter bevestiging zijner stelling de woorden van hunter aanhaalt. ‘Gebrekkige uiting der levenskracht is het laatste stadium van alle zoowel algemeene, als plaatselijke ziekten, voor zooverre zij de mogelijkheid op genezing uitsluiten. Soms volgt deze uitgang reeds in het tweede stadium der ziekte, terwijl de algemeene en plaatselijke verschijnselen nog op het eerste schijnen te wijzen: zoo kunnen b.v. na eene amputatie der dij, vooral boven het kniegewricht, of na eene gecompliceerde fractuur van het been de eerste algemeene verschijnselen zeer hevig zijn, doch daarna gelijkelijk nalaten en de hoop op genezing doen geboren worden. Onverwachts echter ontstaat er een aanval van koude, die echter door geene regelmatige hitte noch zweet wordt opgevolgd, maar in eene voortdurende abnorme hitte overgaat, gepaard met verlies van den eetlust, zwakke en kleine pols, ingezonkene oogen; en die na verloop van weinige dagen door den dood wordt gevolgd.’ Deze laatste woorden kenschetsen, onzes inziens, niet onduidelijk dien toestand, welken men in lateren tijd als op pyacmic berustende heeft leeren kennen, en marshall hall
had, naar onze meening, beter gedaan, indien hij ons op deze oorzaak van den ongunstigen afloop van sommige ziekten had gewezen, dan nu hij ons met de vis vitalis, dezen Deus ex machina, afscheept. Waarschijnlijk was ook pyacmie de oorzaak van dien spoedigen collapsus bij aandoeningen der buikorganen bij puerperae,
| |
| |
waarvan de Schrijver eenige bladzijden verder spreekt. Onder de belangrijke hoofdstukken van het aangekondigde werk noemen wij ten slotte Hoofdst. XL (Over jicht der inwendige organen), waarbij wij evenwel met meer nadruk, dan de Schrijver, meenen te moeten waarschuwen tegen het plaatselijk aanwenden van koude op de pijnlijke deelen; Hoofdst. XLII (Geval eener chronische laryngitis en opvolgende genezing door de laryngotomie en de toediening van kwik) en Hoofdst. XLIV (Over den invloed van het ruggemerg op den kraamarbeid).
Uit het medegedeelde kunnen onze lezers zien, hoe rijk en veelsoortig de inhoud van het door ons aangekondigd boek van marshall hall is; die veelsoortigheid van den inhoud maakte het voor ons moeijelijk, korter in onze aankondiging te zijn, te meer, daar wij aan den eenen kant veel te prijzen vonden, maar aan den anderen kant ook vele aanmerkingen moesten maken; die aanmerkingen zijn evenwel niet van dien aard, dat zij ons zouden nopen, de overbrenging van het werk van m. hall in onze taal als minder wenschelijk te beschouwen; integendeel, wij wenschen het in veler handen, om het vele goede en geniale, hetwelk er in voorkomt; maar wij meenden die aanmerkingen niet terug te mogen houden, juist omdat menigeen ligtelijk het onkruid te gelijk met de tarwe zoude verzamelen, te meer daar beide door een' man van naam zijn gezaaid. Wat den Vertaler betreft, over het geheel heeft hij zijne taak loffelijk volbragt en ons het boek in duidelijken stijl overgeleverd; zelfs hier en daar heeft hij door eenige aanmerkingen aan een minder belangrijk hoofdstuk van den oorspronkelijken Schrijver meerdere belangrijkheid bijgezet. Op sommige plaatsen hadden wij stijl, taal en interpunctie wel eenigzins zuiverder gewenscht: regels b.v. als de volgende (p. 207) kunnen er zelfs in een geneeskundig boek niet door: ‘vooreerst komen dan in aanmerking, - de luchtsgesteldheid en den grond. De eerste moet gematigd; de laatste, droog zijn;’ (p. 244) ‘waardoor eenen meerderen of minderen graad van krachtverlies wordt aangeduid;’ (p. 294) ‘zooals dien in sommige gevallen van pneumonie is waargenomen;’ (p. 230) ‘de
| |
| |
treurige taak, om iemand naar het graf te zien slepen;’ en dergelijke meer. Recensent weet niet, of er van het werk van marshall hall eene Hoogduitsche vertaling bestaat; daar onze Duitsche naburen even vlijtig vertalen, als wij, vermoedt hij, dat zulks wel het geval zal zijn; zelfs meende hij uit sommige woorden van de Nederduitsche uitgave te moeten opmaken, dat de Nederduitsche overzetter niet onbekend met dezelve kon geweest zijn; verwandeld (p. 102) voor veranderd, hartoor (p. 175) voor boezem van het hart, verduwings-organen (p. 228) voor spijsverterings-organen en enkele uitdrukkingen meer van dien aard bragten hem op dien dwaalweg; toen hij echter op eene andere plaats (p. 218) oleum Castorei (Castor-oil) voor oleum Ricini zag staan, werd hij weder op den regten weg gebragt en kwam hij tot het besluit, dat de bovenvermelde Germanismen er slechts bij toeval waren ingeslopen. |
|