| |
| |
| |
Woorden voor het hart, op elken dag des jaars. Een Geschenk voor Christenen, door K.F. van Setten, Predikant te Doeveren, c.a. Te 's Hertogenbosch, bij Gebr. Muller. In 12mo. 366 bl. gecartonneerd f 1-25.
Ons gewone verslag van de Almanakken voor dit jaar laten wij voorafgaan door de aankondiging van een boekje, dat er niet toe behoort, en er toch niet geheel vreemd van is. Het bevat voor elken dag des jaars een - hoe zullen wij het noemen? - vertoogje, daar zijn ze wat klein voor, en voor eene gedachte te lang; eenige regels naar aanleiding van eenen Bijbeltekst. Goed en gepast, schoon het bestek niets anders dan algemeene gedachten toelaat, en ieder Christen van eenige ontwikkeling gemakkelijk eene ontelbare menigte van zoodanige regels zamenstellen kan; maar meene slechts niemand met het lezen van iets, waartoe slechts weinige seconden noodig zijn, genoeg te hebben gedacht aan zijne eeuwige belangen. En toch - dit misbruik van het boekje vreezen wij eenigzins. Aanwijzing van gepaste gezangen; maar vooral dan toch van breedvoeriger gedeelten des Bijbels ter lezing, hadden wij er wel bij begeerd, opdat het eigenlijke Bijbelgebruik niet lijde door Bijbelsche dagschriften, aanleidingen tot godsdienstige overdenkingen, of hoe men dergelijke meer noeme. Sommigen zullen misschien de aanmerking maken, dat zoo weinige woorden voor iederen dag niet dan iets oppervlakkigs kunnen geven: wij maakten haar zoo even zelve, en toch - het is ook waar, dat kortheid niet altijd oppervlakkigheid insluit, en dat de Nederlandsche manier, vooral in godsdienstige opstellen, iets uitputtends heeft, waarbij al heel weinig aan het nadenken van den lezer wordt overgelaten; men zie maar eens de leerredenen; zou men niet zeggen, dat ze er op aangelegd zijn, om alles, alles te zeggen, wat van het onderwerp te zeggen of uit den tekst te halen is?
Het boekje bindt zich niet aan een bepaald jaar. Vandaar, dat het wel voor de Kersdagen aan de geboorte van jezus doet denken, maar voor het Paaschfeest en de daarvan afhangende Christelijke gedenkdagen geene plaats inruimt. Op 3 Mei staat iets over 's Heilands opstanding; op 31 Mei iets over het Pinksterfeest; zoo ook worden Oudeen Nieuwejaar in aanmerking genomen; overigens acht Ref.
| |
| |
het boekje al te rucksichtlos op de dagen. Zoo is zelfs den 31 October niet gedacht aan de Hervorming; voor 1 November zou Hebr. XII:23a goed gepast hebben; voor 15 Augustus of 8 September Matth. XII:46-50; voor 18 Junij of 18 November Dan. III:19, dat nu geheel ongemotiveerd op 29 Mei staat; voor 6 December Ps. LXXII:1 enz. Het ieder jaar bruikbare van het boekje zou er niet bij geleden hebben, veeleer bevorderd zijn, indien de Schrijver afzonderlijke gedachten hadde bestemd voor den Goeden Vrijdag, Paschen, Hemelvaartsdag en Pinksteren, ten einde op die dagen voor het anders geschrevene in de plaats te stellen.
Behoefte, dit erkent ook de Schrijver, was er juist aan dit werkje niet, en hoe het eene hulde kan zijn aan de nagedachtenis eener overledene moeder, is moeijelijk te gissen, daar het niet blijkt, dat deze de gedachte er van hebbe geopperd of de uitvoering er van aangeraden. Het eene en andere is evenwel in zooverre buiten ons. Nu het boekske er is, vinden wij geene reden om het niet aan te prijzen, hetwelk wij ons dan haasten, terstond na de uitgave te doen. De uitgever vinde zich door een ruim debiet schadeloos gesteld voor de zeer nette uitvoering.
| |
Almanakken voor 1848.
Er is een tijd geweest, en die is nog niet lang verleden, toen de Almanakken-literatuur in hoogen bloei was. Het eene prachtjaarboekje voegde zich nevens het andere. De bellettrie had niet alleen met ieder jaar meer organen; maar ook de Christelijke stichting bediende zich van dezen sierlijken vorm. Elke provincie had haren Almanak, wiens hoofdbestemming was, het gewest en zijne geschiedenis, oudheden, merkwaardige mannen enz. te doen kennen. Tot sommige steden begon zich deze kalenderiomanie (almanakkenzucht) uit te breiden; maar 't is het lot van alles wat in de mode komt, zijn hoogste standpunt te bereiken, en daarna af te takelen. In dit tijdperk verkeeren de Almanakken. De Christophilus heeft het ditmaal tot geene verschijning kunnen brengen; de Zeeuw is zijnen Noord-Brabandschen buurman in de rust gevolgd; zelfs de Muzenalmanak heeft zich niet op eigen beenen kunnen staande houden, maar, om het bestaan in schijn althans te bewaren, eene compagnieschap gesloten met de Vergeet mij niet,
| |
| |
om elkander te beveiligen tegen den ondergang. Hoe mag dat komen? Wordt er dan minder gelezen? Dit wel niet. Staat dan de eene onderneming van dezen aard de andere te zeer in den weg? Ook dit slechts ten deele, want sommige jaarboekjes zijn in strekking geheel onafhankelijk van elkander, gelijk de provincialen. Eene der redenen van het verval ligt zeker in het algemeene lot der afwisseling van alle menschelijke zaken. Wijlen de Baronnesse de lannoy vond bij het overdenken van Babel's en Ninive's ondergang geene reden meer tot verbazing, dat een haak van haar kleed was afgegaan; en zoo is het met alles. Maar bedriegen wij ons niet, dan zijn het vooral twee lijnregt tegen elkander inloopende oorzaken, die den voortgaanden bloei van vele Almanakken belemmeren; zij zijn: oververzadiging, en gebrek aan verzadiging. Oververzadiging, in zooverre het van de zijde der Schrijvers en Redactiën moeijelijk wordt, op den duur eenen genoegzamen voorraad van geschikte, onderhoudende, doeltreffende bijdragen op te stellen en te verzamelen; en van de zijde der lezers de milde overvloed, waarmede hen de jaarlijksche terugkomst van St. Nikolaas en Nieuwejaar overstroomt. Daar staat tegenover gebrek aan verzadiging, leeshonger van het publiek, dat zich niet langer met één' maaltijd per jaar kan vergenoegen, maar spoediger en sneller wat nieuws begeert. Die dit betwijfelt zie slechts eens naar het toenemend aantal Couranten. De geneeskunde b.v. was vroeger tevreden met het ontvangen van mededeelingen in een Tijdschrift, dat om de twee of drie maanden uitkwam; nu vindt zij sneller verspreiding in eene Courant. Men plagt de berigten uit de kerkelijke wereld eenmaal 's maands in de Boekzaal te bekomen, en het was ieder goed; thans komt het kerknieuws wekelijks of om de veertien dagen in courantenvorm. Alles gaat per stoom, het eene verdringt het andere; wat wonder, dat
sukkelende Almanakken, die maar ééns in een heel jaar komen, het niet houden kunnen? Neen, dagbladen zijn aan de orde van den dag, en wij naderen den tijd, dat men nog andere dingen aanschouwen zal. Eerlang rijzen in ons vaderland (en ook elders) ruime en sierlijke gebouwen met ontzettend groote zalen. Zij staan door electro-magnetische telegrafen in verband met een algemeen bureau van mededeeling. Ieder uur worden allerlei berigten uit de letterkundige, regtsgeleerde, staatkundige, godgeleerde, kerkelijke, geneeskundige,
| |
| |
natuurkundige wereld door eenen bijzonder kunstig vervaardigden toestel medegedeeld. Ieder vak van kennis heeft zijne afzonderlijke zaal. Men kan zich voor eene of meer abonneren, en heeft tegen matige betaling het regt, ieder uur naar het nieuws te komen vernemen. Wanneer er voor het oogenblik geen nieuws is, gaat een dichter aan het hoofdbureau aan eene trompet staan, en galmt een vers uit, dat door eene kunstige machinerie overal in de zalen van letterkunde onmiddellijk wordt gehoord. Boeken drukken doet men haast niet meer. Couranten zijn dood. En de Almanakken - bevatten alleen de kalenders met maan- en eklipsennieuws. Doch, eer het zoo ver is, hebben wij nog de jaarboekjes in oogenschouw te nemen. Terwijl wij aan die voor het jaar 1848 beginnen, hopen wij, dat de lezers goedgunstig genoeg zullen zijn, er niet over te grommen, wanneer de inleiding ditmaal wat lang viel, dewijl de Almanakken-aankondiging wegens minderen voorraad wat korter zal wezen.
Daar de rijkelui billijk overal den voorrang hebben, behooren wij te beginnen met het duurste en prachtigste Jaarboekje:
| |
Aurora. Te 's Gravenhage, bij K. Fuhri. f 4-90.
Pro memoria herinneren wij van dit en het volgende, dat zij jaarboekjes heeten door bestemming, gelijk men 't in regten noemt; dat is, omdat zij jaarlijks, en wel tegen nieuwjaar verschijnen; overigens hebben zij met jaren en onderdeelen van die niets gemeens.
Wanneer men den sierlijken band heeft opengeslagen, valt het oog op eenen prachtigen titel, en daar tegenover op een lief plaatje, waartoe het allerlaatste gedichtje behoort, zoodat hier les extrèmes se touchent. Dit en de overige plaatjes zijn ditmaal allen inlandsche gravures. Eere den wakkeren uitgever! Een strandgezigtje van tétar van elven naar schelfhout; eene lezende oude vrouw van sluyter naar kruseman, en een veldgezigt van lange naar eene teekening van van den bergh, steken de fijnheid der Engelsche platen naar de kroon. Ook het huis Ottoburg te Rijswijk van eerst- en het plaatje over den titel van den tweeden genoemden graveur zijn goed. Het minst voldeed ons de Dom te Keulen, eene gravure van kaiser. Zij geeft
| |
| |
niets terug van den treffenden indruk des trotschen tempels; wij vonden althans niets van het ‘penseel,’ dat ‘dit heiligdom voor 't oog te toov'ren wist.’ Het is niets, dan een gezigt in eene donkere, sombere kerk. Ons trof het gezigt inzonderheid van het koor zeer diep.
De prozastukken zijn: Mareike door Mr. w. van de poll, eene aangename novelle, waarop wij echter wel wat meer Noord-Brabandsche kleur gelegd wenschten. Onder anderen mcenen wij, dat daar ter plaatse, waar het tooneel is, de koeijen niet los in de weide loopen, maar als geiten aan een paal gebonden zijn. (Zie bl. 4.) Kneppelhout geeft het Instituut der Jezuiten te Freiburg, hoofdzakelijk een gesprek op eene diligence met een' knaap, die op dat Instituut was opgevoed, en dat deze Orde, waarover in Zwitserland onlangs zoo veel is te doen geweest, ook al niet van de voordeeligste zijde leert kennen. De kunst, waarmede zij jonge menschen weten aan te lokken en in te nemen, trok meest onze aandacht. Mej. toussaint levert een nog al uitvoerig verhaal: eene scherts van filips II; zij toont er weder in hare onmiskenbare talenten, en tevens haar jagtmaken op gedrongen en stijve woordvoegingen. Van van koetsveld ontvangen wij: de St. Pietersberg bij Maastricht, met eene levendige beschrijving dier wereldberoemde groeven; de inkleeding, hoe treffend ook, heeft nog al wat onwaarschijnlijks.
Talrijker zijn de gedichten. Onder de allerbeste tellen wij: Grietjes verzuchting, door van zeggelen, dat in echte naiveteit, vooral ook door het afgebrokene der voorstelling en de keus der uitdrukkingen, niet vele wedergaden. in onze taal heeft; de Dom van Keulen door de kanter, in fiksche jamben, waarin misschien van het bestaan der schatten in dien tempel gebruik gemaakt had kunnen worden ten aandrang van den wensch naar voltooijing. De dichter zegt, dat zijn voet ‘dien tempel niet mogt betreên.’ Hij heeft dus den verbazenden goud- en juweelenschat niet gezien, die daar in eene kapel is opgestapeld. Toen Ref. dien zag, wierp hij eenen blik in de onvoltooide gewelven van het heerlijke gebouw, en hij dacht: zij, die zich 't meest beklagen over het onvolbouwde van dit heerlijke gedenkstuk, konden er 't meest aan doen. Hier vereert men alzoo door het uitstallen van schatten de (vermeende) overblijfselen van de Wijzen uit het Oosten - en deze mannen offerden den Heer hunne schatten..... Dit denkbeeld kon eene tref- | |
| |
fende apostrophe gegeven hebben, waarin de dichter den gloed zijner verontwaardiging hadde lucht gegeven. Voorts: Weldoen, door bennink janssonius, waarin wel geene nieuwe denkbeelden voorkomen, maar dat om gang, zuiverheid en echt gevoel eene aangename werking doet. Onbezwemen glans (bladz. 210) laat zich moeijelijk regtvaardigen. Om den inhoud, meer dan om den vorm, want wij lazen van brester doorgaans betere gedichtjes, vonden wij genoegen in diens regelen aan het huis te Rijswijk, door tollens bewoond, of liever om de hulde aan dien beminnelijken zanger zelven, van wien een gedichtje voorkomt aan drie weezen in den mond gelegd bij het
geschenk van een bloemmandje op de zilveren bruiloft hunner pleegouders, zoo onnavolgbaar eenvoudig en toch zoo roerend schoon, als men het van hem gewoon is. Men vindt bij hem de ware heerschappij over de taal, in tegenstelling met de nieuwere Romantieken, die, onder den schijn daarvan, gedurig verraden, dat de taal hun een lastige meester is, van wien zij zich ieder oogenblik ontslaan. Slaat slechts een paar stukken in de Aurora op, Duurstede door masebroek en 't Gerecht der Minne door alberdingk thym! In het eerste stelt zich de dichter den bouwval voor ‘grijs en graauw.’ Hij hoort er de raven, wier raauw gekras
De klaagstem van het spooksel was
Dat treurde, omdat het door [den] Tijd
Een laffen teringdood gewijd,
Waarvoor geen held bezwijken moet,
Bespat met zegehaftig (!) bloed,
Verdonkerd was in 't roemloos graf,
Dat hem 't verval ten beste gaf.
Men dient dit wel een paar keeren te lezen, om het regt te begrijpen.
Gij meent, met droef gemoed?
Gij vraagt, hoe dan, bij 't licht der maan,
Mij zulk een lichtstraal op kon gaan?
Maar weet! het was de maan niet, neen!
| |
| |
Moet nu dat gij meent; gij vraagt; maar weet, poëzij verbeelden? Ons dunkt het al zeer onpoëtisch. De dichter, die waarlijk in zulk eene verrukking is, stelt zich hoorders noch lezers voor: al wist hij ze te hebben, hij zou niet aan hen denken. Maar welk een licht was het dan?
Een licht, niet door Gods hand gekneed(!)
Van 't stralend vuur, dat hem omkleedt,
En door zijn vingren uitgestrooid
Op t' blaauw, dat voor zijn voeten plooit!
't Is verbazend. - De schildering van Hollands grootheid in en door de Hervorming is veel schooner. Jammer slechts, dat zij wordt ontsierd door regels en uitdrukkingen als:
En ontsteken een vûûr, dat electrisch verbreid
uit één heeft geschonken.
En de martelstaak draagt aan zijn doodlijken stam,
Als Aarons staf, bloeijende rozen.
Een fraai denkbeeld, hard uitgedrukt.
de moed van den leeuw, die den dood heeft verheerd.
Van den Bruigom, die haar zijn verkorene heet,
D'eersten kus des Verbonds mogt ontvangen.
De derde afdeeling betreft het tegenwoordige, de vierde de toekomst. In beide zijn fraaije plaatsen, maar:
Nog ligt wel in Hollands wijngaard
Christus vijgeboom niet neer.
Welk eene smakelooze verwarring van denkbeelden!
In den strijd voor Waar- en Vrijheid,
is eene afkapping, even ongeoorloofd, als:
Is het wonder, dat het nakroost
Oneer aan de steenrots doet,
Waar het God uit heeft gehouwen,
eene onnatuurlijke, zinverwarrende uitdrukking is, hoedanige er, vele zijn in dit dichtstuk.
Het andere zonderlinge voortbrengsel der romantische school, oneindig lager dan het andere in poëtische waarde, vindt men in 't Gerecht der Minne, waaruit wij zonder aanmerkingen, eenige regels afschrijven:
| |
| |
Het lang gejaagde hert roept om de koele bron,
Schoon 't ook des jagers erg (oog?) op hem verscherpen kon.
Als heerschersche in dit hart
Verscheurt uw wreede taal.
(De man wil zeggen: Wordt door uw wreede taal verscheurd.)
Te midden van den groenen Hout
Daar kwinkeleert de Vogelzang,
Gelijk het past in 't woud;
Die zij, ze in fijne vingren kluistrend,
Zag in den eigen slotgebouwe
't Gerecht der Minne was gespannen:
Moed, Deugd, en Schoonheid, zij aan zij,
De Bloem en Roem der Eedlenrij
Zat hier vergaderd met Johannen (!)
Schim van bilderdijk! kunt gij die menschen, wanneer ze zulke verzen opdisschen, niet toeroepen:
Weest meesters van de taal!
Greb klaagt weder als de Jood, die gebrandmerkt wordt over ‘den drukkend zwaren last van 't leven;’ geen fraai compliment aan zijn meisje, wier liefde hij een der ‘drie bewijzen van Gods gunst’ acht, die hij bezit. Maar 't is ook niet te verwonderen, dat men het wel eens benaauwd krijgt, wanneer men - de man zegt het zelf - ‘niet ligt het trotsche hoofd zou buigen.’ Meppen bezingt Regen na droogte, minder fraai en minder zangerig, dan het bekende van jacob van dijk:
Welkom, zoele zomerdropjes!
| |
| |
Oest voor oogst en brogt voor bragt zijn geene geurige offers aan het rijm.
Maar wij kunnen geene beredeneerde opgave van alles geven. Gewin, ten kate, van lennep, dorbeck, s.j. van den bergh, c.g. van der star, withuys, degenestet en een paar ongenoemden leverden iets. Van bilderdijk vindt men eenige tot hiertoe onuitgegeven regelen aan Mr. l.k. luzac bij diens promotie, alleen om den naam des vervaardigers merkwaardig.
Dat deze jaargang in sierlijkheid van uitvoering aan de vorige gelijk is, en dat de Redacteur zoo grooten toevoer verkreeg, dat hij het zijne kon laten liggen tot eene volgende gelegenheid, zij nog slechts met een woord gezegd.
Het heeft ons leed gedaan, dat de Muzen-Almanak zich niet heeft kunnen staande houden. Niet zoozeer wegens zijne waarde in de laatste jaren, als wel, omdat het de oudste en in der tijd ook de waardigste van onze Pracht-Almanakken was. Doch aan de andere zijde is het voor Almanakken even als voor menschen beter, af te stappen, dan zich zelf te overleven. Ineengesmolten met een jaarboekje, dat ook al een jaar heeft overgeslagen, is hij nu getreden in eene vennootschap onder de firma:
| |
Vergeet mij niet. Muzen-almanak voor 1848. Te Amsterdam, bij J.H. Laarman. f 3-50.
Een portret van brester staat vooraan, als bewijs, dat dit de reste is van een jaarboekje, waarin slechts sterren van de eerste grootte schitterden - combinatie met een ander. Intusschen de naive brester verdiende meer, dan het eenige teeken te zijn, dat de Muzen haar altaar onder eenen verschen krans vergeet mij nieten verscholen hebben en in Nederland geenen afzonderlijken tempel meer bezitten. Brester dan staat als patroon voorop; dat hij er staat, daarover verontschuldigt hij zich zoo bescheiden, zoo trouwhartig, zoo vriendschappelijk, dat wij hem het prozaische in dat openingsgedichtje gaarne vergeven, te liever om het echt Hollandsche van het Lied van de Zwemschool. Gekunstelde silhouetten (van schilders) van alberdingk thym volgen er op. Daarna hasebroek met een gedicht: dertig jaren, onderschreven 1843-1847. Wil dit zeggen, dat in
| |
| |
elk dier vijf jaren ééne van de vijf afdeelingen is opgesteld? Het wordt ook hier en daar door onachtzaamheden ontsierd, die wij niet andermaal zullen aanwijzen; doch er is in dit vers ware poëzij, en het is meer geacheveerd dan Duurstede; beter zou het ons bevallen zonder de zwartgallige tint, die er over ligt. De dichter komt echter met zijne wereld- en menschenbeschouwing tot hetzelfde resultaat als de Prediker:
Van wijlen van der hoop ontvangen wij eene fraaije navolging van göthé's bekende: Kennst du das Land, wo die Citrone blühn. De kanter bezingt regt poëtisch de nieuw ontdekte Planeet (Neptunus). Doch wij vinden, dat hij, even als in den Keulschen Dom, eene poëtischen paarl, die hem voor den voet lag, niet heeft opgeraapt, hier ten minste dadelijk weder heeft laten vallen. De planeet is hare ontdekking niet verschuldigd aan de kracht der teleskopen, maar aan de diepzinnige nasporing der theorie, die uit de afwijkingen van Uranus heeft besloten: zij moet er zijn, en daar moet zij zich op dien tijd bevinden. Deze bepaling is eene der schitterendste, in welke zich de menschelijke geest immer heeft doen kennen. En daarvan zegt de dichter niets dan:
De wijsgeer, die uw aanzijn had vermoed, (neen, bewezen)
Hij peinsde, en wikte, en rigtte 't spiedend roer
Naar 't hemelruim - en, o verrukking! ja,
Daarvan ware meer partij te trekken geweest.
Van zeggelen geeft vrolijker poëzij aan St. Silvester en eenen Nieuwjaarswensch. Van lennep heeft nog een nieuw kleed gevonden voor het zoo menigmaal gebezigde teleurstellend eindigen na een hoogdravend begin: aan mijn Vaderland. Zijne vertaling naar freiligrath beviel ons minder. Withuijs schenkt geestigen spot in: Amor en Psyche. Aan van den bergh geven wij (18 Junij) niet geheel ongelijk; hij vergeve het ons echter, dat latere gebeurtenissen toch veel hebben weggenomen van den indruk der overwinning bij Waterloo. Hofdijk besluit alles met: Manneneer en Vrouwentrouw; een lief stukje. Deoverige verzen, van viehoff, de dood van den laatsten Apostel; Spelevaren door tom little; Stanzaas aan een vriend door dorbeck; de Moeder en het Kind en het
| |
| |
Kind door ten kate; de Bouwval door wijsman, en een paar van ongenoemden, zijn, elk in zijne soort, hunne plaats niet onwaardig. De Groen is voor eene zinneprent in den trant van huygens niet kort en niet zinrijk genoeg.
In proza vindt men een uitvoerig, welgeschreven verhaal van everard: de Wapensmid, eene herinnering van de Schrijfster van: te laat; eene allerliefste vertelling: op het ijs van a. ising; een ‘stilleven’ van lublink weddik, en: Richard Leeuwenhart op Cyprus, door Mej. touissaint; het laatste is ingekleed in den vorm van het ontwerp tot eene opera. De voorslag ware wel der uitvoering waardig, en het stuk zou aldus ongetwijfeld voldoen. Er behoort een plaatje bij, dat weinig voldoet. Het is bovendien, even als de Wapensmit, een vrouwe portret en Amor en Psyche, eene Duitsche plaat, zoodat der vereeniging van twee Pracht-almanakken niet rijk is aan inlandsch plaatwerk. De twee, die het zijn, strekken onzer hier miskende gravure tot eer. Druk en papier zijn geheel gelijk aan die der vroegere jaargangen van de Vergeet mij niet.
Daar goede wijn geen krans behoeft, zullen wij van den
| |
Almanak voor het Schoone en Goede. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. f 1-80.
weinig behoeven te zeggen. Hij bevat slechts twee prozastukken: een verhaal van van schaick: Mooi Marychien, en een van ten bokkel: Ebbe en Vloed. In poëzij treffen wij aan: aan eene zwaar beproefde (verlatene vrouw), een vers van wijsman, zacht en vrij van opschik, zoo als het voegt aan het onderwerp. Daarop volgen verscheidene vertalingen, slechts door twee oorspronkelijke stukjes afgewisseld: Rijkdom en Armoede, van een' ongenoemde, en Italië van lesturgeon. De overzettingen of navolgingen zijn: Ferdussi door vinkeles, de Blinde en zijn Zoon, een verhaal, vrij naar castille, zuiver en fraai, door Prof. de greuve; de Moeder op Kersavond, hebel door brester overgebragt; dit is genoeg gezegd; het plaatje is bevallig; maar wat plaatje zon ook niet bekoorlijk zijn, dat eene moeder voorstelt bij het bedje van haar kind? (in de Vergeet mij niet is een soortgelijk); van perk eene vertaling van een tooneel uit de Horatiërs van corneille: Veni Creator, door van den
| |
| |
bergh naar andersen, waarin ons het von delsche kunstje zangk tot rijm op klank hinderde. Daarop volgen oorspronkelijke van rouman, aan Adda, waarin: ‘één slechts, die niet op mijn verzen vit.’ Mis; Rec. zou ditmaal een tweede kunnen zijn. Robidé van der aa, aan een Zuigeling; j. van dam; Noordenwind; greb, een Oogstlied in 1847, een zeer rijk onderwerp, waarvan het ons verwonderde, elders niet meer partij getrokken te zien; het bedelknaapjen door dorbeck; Droefheid door van zeggelen, waarvan, dus aangevat, nog meer geestige wendingen te maken waren; eene romance door withuys, wiens fikschen trant men kent; Middernach door bennink janssonius, goed geversificeerd; de Huwelijkskeus, bij een net plaatje van tétar van elven, door den Redacteur, en nog een ander stukje van ten kate, j.c. gewin, j.c. van schermbeek en j.j. abbink; - zietdaar, behalve een Fransch stukje van clavareau, de verzameling, die, met nog eene fijne gravure van lange (eene schipbrenk) aan het hoofd, in keurig gewaad, voor slechts 36 stuivers wordt aangeboden.
De kleinste der Pracht-Almanakken is:
| |
Miniatuur-almanak. Te Utrecht, bij L.E. Bosch en Zoon. f 1-20.
Eene miniatuur-recensie zij van hem genoeg. Een sierlijk bandje; fraaije titel; nette uitvoering; vijf plaatjes, één fraai, één redelijk, de drie overigen, naar 't schijnt, houtsneden, van welke de laatste zeer goed is; voorts verzen en versjes van beter en van minder gehalte, van meerder en minder bekenden, onder welke wij geene van den gewonen Redacteur, noch van M.C.F. aantroffen, hetgeen ons doet denken, dat zich ditmaal een ander met de zamenstelling belast heeft. Het is over 't geheel met goeden smaak verrigt.
Gelijk bij menschen en in huisgezinnen de uitspanningslectuur behoort achter te staan voor hetgeen dient tot opbouwing in Christelijke kennis en stichting, zoo ga de
| |
Christelijke Volks-almanak, te Amsterdam, bij P.N. van Kampen. f :-60.
voor de andere minder sierlijke en letterkundige jaarboekjes,
| |
| |
De Kalender bevat op sommige dagen den geboorte- en sterftijd van Godgeleerden of voor het Christendom belangrijke personen, en andere gebeurtenissen uit de kerkelijke geschiedenis. Het mengelwerk geeft weder deels eenige kleine godsdienstige vertoogen, deels enkele verhalen van Godsdienstige strekking en andere opstellen, deels gedichten. Belangrijk is het berigt van een bezoek bij de Christen-Javanen omstreeks Sourabaija, door den Zendelings-Inspector van brijn. Al het overige is lezenswaardig. Wij hopen, dat het niet langer verschijnen van den sierlijken Christophilus dit eenvoudige, maar regt lieve Jaarboekje moge bevoordeelen, en de ijverige van vollenhoven op zijne verwijderde standplaats (te Frederiksstad aan den Eider) ook op dezen zijnen arbeid zegen inoogste! - Een steendrukplaatje en vier houtsneden versieren het boeksken.
| |
Nederlandsche Volks-almanak. Te Schoonhoven, bij S.E. van Nooten. f :-75.
Wij vinden op nieuw reden om aan te merken, dat zich dit boekje bepaalt tot verhaaltjes, gedichtjes en dergelijk letterkundig kleingeld. Het zou meer een Volks-almanak zijn, indien men zich minder overladen vond door zulke versnaperingen, en meer aantrof, wat de Duitschers das gemeinnützige noemen, natuurlijke historie, huishoudkunde en wat dies meer zij. Een geschiedkundig overzigt der togten van joris van spilbergen, door meerdere over de vestigingen der Nederlanders in Indië te volgen, opent de verzameling. Een uitvoerig, maar zeer levendig geschreven verhaal, waarin het gewaagde der landverhuizing naar Noord-Amerika en het politieke radicalisme naar het leven worden geteekend, is regt gesaisonneerd. Met de algemeene aanmerking, dat dit jaarboekje zich gelijk blijft, moeten wij het uit plaatsgebrek nederleggen, hoewel ons anders eene kritiek van een gedicht van dorbeck in de pen lag; het is een smakeloos offer aan de Ultra-romantiek met al hare taalverknoeijingen en gewrongene uitdrukkingen. Het moeit ons dat iemand van zijne aanleg dit dwaze spoor gaat bewandelen. Het loopt op miskenning van de echte poezij en van onze schoone moedertaal uit.
| |
Almanak voor Hollandsche Blijgeestigen. Bij denzelfden. f :-60.
| |
| |
Een vrolijke snaak onder de Almanakken, die zich nergens afgeeft met laffe boert- of ergerlijke dubbelzinnigheden. Het uitvoerigste is een verhaal van ising, dien wij boven in de Vergeet mij niet als levendig verteller aantroffen. Sommige gebreken van onzen leeftijd, vooral ten aanzien van het politieke, worden geestig gegispt. Om het drooge van ons verslag wat op te vrolijken, gaven wij gaarne eene kleine proeve; maar plaatsgebrek verbiedt het ons: wij zullen daarom de overige ons tijdig toegezonden Almanakken slechts met een paar woorden aanmelden.
Het
| |
Zaanlandsche Jaarboekje. Te Zaandijk, bij J. Heynis, Thz. f :-75.
is even zuiver, smaakvol en plaatselijk gepast van inhoud, als het Noord-Hollandsch zindelijk is van uitvoering. De Proeve eener Geschiedenis der Zaanlanden schetst ditmaal de Spaansche onlusten; ook de Aanteekeningen uit vroegeren en lateren tijd worden vervolgd, gelijk mede de Vertellingen van mijnen Oom, den Chirurgijn. Wijvreezen evenwel, dat al die vervolgen op den duur niet bevallen zullen. De Lotgevallen eener Hollandsche Vrouw in Rusland, een Roman van wijlen de bekwame Schrijfster, die zich onder den naam van ernestina van beijeren verborg, worden met bescheidenheid, maar naar waarheid, ten aanzien van het onjuiste der voorstelling van Zaandam en de Zaandammers, beoordeeld. Het Jaarboekje blijft zich gunstig onderscheiden.
De
| |
Landhuishoudkundige Almanak ten dienste van Land- en Buitenman, onder Redactie van M.D. Feenstra. Te Groningen, bij J. Oomkens, Jz. f :-30.
werd ons, schoon reeds meer uitgegeven, voor het eerst toegezonden. Hij bevat eenen zeer naauwkeurigen Kalender met maandelijksche tuinoefeningen, vrijgevolgd naar die van wijlen den Hoogleeraar uilkens, en Mengelwerk, tot landbouw betrekkelijk, vooral voor de provincie Groningen. Hoe eene kleine reisbeschrijving in het Munstersche hier verzeild komt, vraagt men, ook na haar met genoegen te hebben gelezen. Het boekje verdient alle aanbeveling, en schijnt bij het landhuishoudkundige hoofddoel min of meer wijlen den Almanak van het Nuts-Departement Leens te vervangen. Wij prijzen
| |
| |
het aan, vooral daar, waar gelijksoortigheid van grond en landbouw aan Groningen het bruikbaarst maakt.
| |
De van ouds bekende nuttige en aangename Tijdkorter in ledige oogenblikken, door A. Hazelhoff. Te Groningen, bij A. Hazelhoff. f :-25.
verscheen ten 36sten male. Vader hazelhoff hebbe er profijt en genoegen van!
Ten gevolge van het achterblijven van den Zeeuwschen Volks-almanak, heeft een der Redacteuren van dat Jaarboekje, de Heer h.m.c. van oosterzee, die er het uitvoerigen en naauwkeurige kalenderwerk van vervaardigde, dit nu ongeveer op dezelfde wijze gegeven in eenen
| |
Zak-Almanak, inzonderheid voor de provincie Zeeland. Te Amsterdam, bij de Wed. R. Stemvers. f :-15.
die eeniglijk dient tot het aanwijzen van op- en ondergang van zon en maan, watergetijden en dergelijke zaken, waarmede, wegens het slordige inzonderheid van het laatst genoemde in de meeste Almanakken, eene naar ons inzien nuttige dienst aan die provincie bewezen is, des wij dit nuttige, gemakkelijke en goedkoope boekje, ook aldus zeer bruikbaar, gaarne aanprijzen.
Al de aangekondigde Jaarboekjes - en anderen hebben wij nog niet ontvangen - zijn voor groote menschen. Die voor de Jeugd, zijnde:
| |
Almanak voor de Jeugd. Te Amsterdam, bij G.J.A. Beijerinck. f :-90. gekl. f 1-40.
en:
| |
Almanak in miniatuur voor Kinderen, uitgegeven door F. van Spall en P.J.V. Dusseau. Te Schoonhoven, bij S.E. van Nooten. f :-50.
beide uit vroegere jaargangen met lof bekend, verdienen dien ook ditmaal.
De nakomende Almanakken hopen wij in een volgend No. kortelijk aan te kondigen.
Boekbesch. 1847, bl. 691, staat den maand voor de maand.
Boekbesch. 1847, bl. 697, staat erketelijkheid voor erkentelijkheid. |
|