dood stierven. Zulke gebeurtenissen konden op eenen geest als den zijnen niet
zonder werking blijven.
Rembrandt was een wijsgeerig schilder, die de kunst en het leven in de natuur, in Gods ruime schepping, en weinig of niet in boeken of museums bestudeerde. Hij is niet, gelijk men zulks te ligtelijk aanneemt, een groot schilder geworden, zonder het zelf te weten; zeer juist zeide hij, dat degeen, die zich homerus tot voorbeeld nam, daarom de Ilias niet behoefde na te bootsen. Niet langs dien weg, dien zijne voorgangers ingeslagen hadden, wilde hij zich beroemd maken; integendeel nam hij voor, den steilen berg der kunst langs een nog onbetreden pad te beklimmen. Hij verdiepte zich in de beginselen en in de philosophie van het schoone. En terwijl, bij voorbeeld, bij de Italianen gevoel en verbeelding het genie voortslepen, maakt rembrandt zich tot den vertegenwoordiger van een denkbeeld; om hem te begrijpen, moet men hem analyseren. De Italianen zijn welsprekende redenaars, rembrandt een redenerend wijsgeer.
Vlaanderen heeft aan de kunst geene minder gewigtige diensten bewezen, dan het Hesperische schiereiland. Raphaël kan zich niet beroemen éénen schilder gevormd te hebben, maar wel heeft hij er duizenden tot wanhoop gebragt. Hij biedt ons eene bekende wereld, een laatste woord, een in zich voleindigd en afgedaan werk aan; rembrandt is, als ware het, slechts het begin eener wereld, hij laat nog een voorgevoel over, en verschijnt, om zoo te spreken, als het morgenrood, hetwelk der kunst eenen nieuwen dag verkondigt.
Rembrandt werd den 15 Junij 1606, dertig jaren na rubens, tusschen de dorpen Leiderdorp en Koukerk, niet ver van de stad Leiden, geboren. De namen zijner ouders waren harmen gerrits van rijn en neeltje willems van zuidbroek. Gelijk men weet, was zijn vader een molenaar en had zijnen molen aan den oever van den Rijn. De zoon moest, volgens den verklaarden wil des vaders, een geleerde worden. Dienvolgens zond de molenaar hem naar Leiden, om aldaar Latijn te leeren. Na ettelijke, in bijna vruchtelooze studiën gesletene jaren, gelukte het den jongen man, wien school en schoolvossen geweldig tegenstonden, van zijnen vader te verwerven, dat deze hem veroorloofde schilder en niet geleerde te worden. Door zijne teekeningen met