Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 733]
| |
Over de gewijde zinnebeelden in de kerken der eerste Christenen.Naarmate eene godsdienstige of staatkundige partij zich meer zwak, vervolgd, verlaten gevoelt, ontwaakt het gevoel van behoefte aan onderlinge aaneensluiting, aan uitvinding van herkenningsteekenen, aan zinnebeelden van vereeniging en broederschap. Het werktuig des smartelijksten lijdens en der diepste vernedering van den Verlosser, het kruis, werd het voorname zinnebeeld van het geloof der Christenen, het kenmerkend teeken hunner gemeenschap, hun standaard en hun wachtwoord. De naam van het kruis was altijd op hunne lippen, en het maken van dit teeken onafscheidelijk van hunne godsdienstige verrigtingen. Men schreef er de kracht aan toe, om hen tegen alle kwaad te beveiligen, die het droegen, of er het teeken slechts van in de lucht maakten; het kruis vond evenzeer zijne plaats op de woningen der levenden, als op de rustplaatsen der afgestorvenen. Maar waren de Christenen ijverig om onderling het teeken huns geloofs mede te deelen, zij waren niet minder scherpzinnig om het voor de oogen der Heidenen te verbergen, uitgezonderd in die gevallen, waarin eene openbare belijdenis van het Christendom of plegtige afzwering van het Heidendom gevorderd werd. Hunne eerdienst, hunne personen, hunne woningen, hunne graven - alles was verborgen in de duisternis der onderaardsche gewelven, of in de eenzaamheid der woestijnen; en dit was te gemakkelijker, omdat het in den aanvang slechts door geringen en | |
[pagina 734]
| |
behoeftigen naar de wereld omhelsd werdGa naar voetnoot(*). Maar aldus bleef het niet; het Christendom bleef niet in miskenning en vernedering verkeeren; het toog uit de hutten in de paleizen, ging van de geringen naar de aanzienlijken, rees uit grafspelonken op naar de hooge tinnen van praalgestichten. Het was in den aanvang der vierde eeuw, dat het Christendom het midden bereikte tusschen de vroegere nederigheid en den lateren luister; dat het bevrijd was van de bittere vervolgingen, voor welke het had blootgestaan, en de zegepraal, in welke het voet zette op den nek zijner voormalige vijanden. De dagen van storm en druk waren voorbij; maar, ofschoon omhelsd door den Keizer en een groot gedeelte der burgers, was de Christelijke Godsdienst nog geen Godsdienst van Staat of van de meerderheid des volks; de belijders der nieuwe leer waren nog blootgesteld aan den geheimen afkeer van de aanklevers des Heidendoms, en nog waren de geschrevene wetten vijandig tegen de eersten. Het Heidendom was te zeer ingeweven met den regeringsvorm, en te zeer verbonden met het geheele staatswezen, om op eenmaal verbannen te kunnen worden. In dezen staat van zaken wilden de Christenen wel aan de eene zijde eene openbare erkenning van hun geloof, maar zij waren aan den anderen kant huiverig, om de aanhangers der oude Godsdienst tegen zich in te nemen door geheele verwerping van het bestaande; en dit had het natuurlijke gevolg, dat het Christendom heidensche vormen aannam, ja dat de zinnebeelden der heidensche Godsdienst een Christelijk karakter aannamen met wijzigingen, waaronder het oorspronkelijke niet moeijelijk te onderkennen is.Ga naar voetnoot(†) | |
[pagina 735]
| |
Dit drong te gemakkelijker door, omdat dezelfde voorwerpen ligtelijk onderscheidene, zelfs strijdige zinnebeeldige beteekenissen kunnen voorstellen. Zoo gingen de zinnebeelden van de heidensche Godsdienst en Godheden van lieverlede over in zinspelingen op de gelijkenissen van den Zaligmaker of op punten zijner leer, en hetgeen eerst een voorwerp van afkeer en verachting was geweest, werd er een van eerbied en hulde. Tot een voorbeeld strekke de wijngaard. Het spel zijner ranken, het sap zijner trossen, alles met één woord, wat tot de dienst van bacchus behoorde, werd door de eerste Christenen toegepast op jezus' gelijkenis van den wijnstok, of misschien op den drinkbeker, dien de Heiland bij de instelling des Avondmaals zijnen leerlingen aanbood als het beeld van zijn bloed; deze beeldspraak verkreeg eene plaats in de tempels en op de graven der Christenen. Wij zien haar te Rome op de mozaïkwerken, die de zoldering van het doophuis der St. Constantia-kapel versieren; wij vinden haar terug in de basreliefs van de profyren sarkophaag, die de overblijfselen dezer Vorstin bevatte en later bij de oudheden in het Vatikaan geplaatst werd. Zij verschijnt evenens op eene Christelijke tombe achter de St. Laurens-kerk, en op eene menigte gedenkstukken der oude Kerk. En deze beeldspraak heeft overal zulke dubbelzinnige vormen, dat zij niet alleen de Heidenen bedrogen heeft, die geen twijfel omtrent dezelve voedden, maar ook de Christenen van lateren tijd, die hare beteekenis niet meer verstonden en haar hielden voor overblijfselen van het Heidendom. De wijngaard van bacchus werd het zinnebeeld van den wijn des Avondmaals, de korenair van ceres dat van deszelfs brood. Iets anders. Bij de afgodendienaars beteekende de palm- | |
[pagina 736]
| |
tak wereldlijke overwinningen; bij de Christenen de zegepraal des kruises, en ging bij gevolg uit de handen der heidensche Goden over in die der Heiligen en Martelaars.Ga naar voetnoot(*) De duif van venus werd het zinnebeeld van den H. Geest; het hert van diana der Christelijke ziel, die dorst naar de wateren des levensGa naar voetnoot(†); de paauw van juno, onder den naam van Phoenix, des Christens ziel na de opstandingGa naar voetnoot(§). Aan eenen der Evangelisten gaf men den arend van jupiter; aan eenen anderen den leeuw van cybele; minnegoodjes en geniussen gingen over in Engelen en Cherubs. Zelfs de Sphinx, de Chimera en de griffioenen der fabelleer werden door de Christenen aangenomen als wezens, die het vermogen hadden, om de booze geesten te verdrijven, en de betoovering te veroorzaken, die de oudheid aan het hoofd der Gorgonen had toegekend. Het beeld van het heilige kruis werd onkenbaar door onbeduidende bijvoegselen. In den achtersten boog van het kleine gebouw, de tempel van clitumnus genoemd, welks bouworde den overgangstijd van het Heidendom tot de Christelijke Godsdienst aanwijst, zien wij een kruis, dat waarschijnlijk deze kleine kapel beschermde, toen de heidensche heiligdommen werden verwoest; maar dit kruis, in den vorm van een blad van beerenklaauw (acanthus), is zoo verborgen te midden van wijngaardranken en papaverstruiken, dat het door het mingeoefend oog van latere Christenen niet herkend werd. Later werd een kruis, netter geteekend en met kostbare steenen bezet, het zinnebeeld des Christelijken geloofs. Eerst in de zesde eeuw hechtte men er het ligchaam van jezus aan, en in 692 verordende het Concilie van Konstantinopel bepaaldelijk, er de overige zinnebeelden van 's Heilands lijdenGa naar voetnoot(**) bij te voegen, die men er nog heden aan ziet. | |
[pagina 737]
| |
Bij de teekenen, uit het Heidendom ontleend, voegden de Christenen nog anderen, geschikt om den afkeer te verzachten, dien de meest sprekende zinnebeelden ongetwijfeld zouden hebben opgewekt. Het lam duidde de zachtheid en trouw van den Christen aan; twaalf dezer dieren verbeeldden de Apostelen, en een dertiende, versierd met een' stralenkransGa naar voetnoot(*), werd de Zaligmaker zelfGa naar voetnoot(†). Het Grieksche woord, dat visch beteekent, ἰχθυς, bestaat uit de voorletters der woorden: Ιησους Χριστος Θεου Θϒιος Σωτηρ, (jezus christus, de Zoon van God, de Zaligmaker) en gaf aanleiding, dat zelfs deze bewoners der zee het zinnebeeld leverden van christusGa naar voetnoot(§); men vond het op de bogen en voorhoven der tempels, op de zetels der Bisschoppen, met één woord alle voorwerpen, die den Stichter of de helden des Christendoms moesten herinneren. Bij het een en ander voegde men later letters, die de beteekenis nog duidelijker maakten, en dikwijls, even als het kruis, omringd waren met eenen ring of eene kroon. De staatkunde had deze zinnebeelden ingevoerd; de gewoonte handhaafde derzelver gebruik. Te Ravenna vindt men den wijngaard, den palmboom, de duif, het paaschlam en den paauw verbonden met het kruis en gewijde opschriften op bijna alle graven van de 4de en 5de eeuw, die men alleen in die stad vindt; al de heilig gerekende dieren, de duif, het lam, de das, de gans, de paauw, de visch, iedere soort op eene afzonderlijke lijn, staan op het marmer in de oude hoofdkerk, die nog een gedeelte der tegenwoordige uitmaakt. Maar toen eindelijk alle vrees voor het Heidendom geweken was, namen de Christenen bepaalder en duidelijker zinnebeelden aan. |
|