Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe brutale modebaarden.'k Vraag niet, of een brutale baard
Den man tot sieraad strekt;
Of hij het schoon geslacht vervaart,
Dan wel het tot hem trekt; -
'k Vraag niet, of 't zedig maagdelijn,
Dat zijn voor schijn behaagt,
Geen zediger meer lief zou zijn,
Die als geen raagbol vaagt; -
'k Vraag niet, of ook welvoeglijkheid
Dit modetooisel wraakt,
Dat, waar hem soep of vlâ verbeidt,
Den man ten vuilik maakt; -
'k Vraag niet, of 't wel een dandy past,
Schoon hij bij Mode zweer',
| |
[pagina 732]
| |
Dat hem het ruigt onbandig wast,
Als d' ongelikten beer; -
'k Vraag niet (doet ook 't gezigt mij pijn,
Als 't kind de bullebak)
Zou 't den bandiet geen masker zijn,
Hem dienstigst voor zijn vak; -
'k Vraag, eindlijk, niet, of 't hem betaamt,
Als Christen, opgeklaard,
Dat hij én Jood én Turk beschaamt,
Zoo lang als bar van baard;
Ja dien, in spijt van vrouw Natuur,
Die nooit leidt om den tuin,
Al was hij rood als kolen vuur,
Herschept in 't donkerst bruin: -
Maar 'k vraag, of hij ons 't voorgeslacht,
Te regt zoo hoog geächt,
Doch dat van 't kroost ook daden wacht,
Één schrede nader bragt.
Ik eisch, van wie als held zich maalt,
Ook helden-kracht en moed;
Van wie als oud-geleerde praalt,
Ook wijsheid vroom en vroed;
Van wie, in hoofdhair, mond of kin,
Een Christus-kop vertoont,Ga naar voetnoot(*)
Voor 't minst ook d' echten Christus-zin,
Die bij de vaadren woont. -
De baard, met spaarzaamheid gekweekt
Een mannelijk sieraad,
Zoolang hij van geen daden spreekt,
Is als het sluimrend zaad;
Is als de dwaas, die, trotsch en boud
Op geld of aadlijk bloed,
Zijn schuldbewijs voor kwijtbrief houdt,
In dartlen overmoed.Ga naar voetnoot(†)
Het hair, dat 's jonglings lip omkrult,
Gedijt hem slechts tot schand,
Als hij, van beuzelgeest vervuld,
Geen hair heeft op zijn tand.
Maakt toch de baard-alleen den man,
Hij draag' geen vrouwerok,
Zijn beeld, ja meester vindt hij dan
In een nog ruiger bok!
|
|