Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAan den heer B.H. Breedé.
| |
[pagina 683]
| |
En hult ge u in 't gewaad der deugd,
Wat gij bij voorkeur doet,
Gij voelt, waar ge andren 't hart verheugt,
Daar niets bij in 't gemoed.
En noemt ge een meisje ‘lieve schat!’
En vrijt en kust met zwier -
Zoo ik geen beter waarborg had,
'k Vertrouwde u niet een zier.
Wie was in vrouwen ooit zoo rijk
En kindren bij geval?Ga naar voetnoot(*)
Geen Sultan boogde, aan u gelijk,
Op zulk een talloos tal!
Hoe moet uw huisvrouw (bitter leed!)
Van jaloezij vergaan!
Hoe komt alwie u vader heet
Aan een gewenscht bestaan?
Maar gij, wat raakt, Kaméleon,
U 't wee, door u gesticht!
Bij 't weefsel, dat uw loosheid spon,
Valt u 't ontduiken ligt.
Zoo sleet ge vijf-en-twintig jaar,
Den eenen dag een fielt,
Den andren vrome huichelaar,
Dien 't volk voor heilig hield.
Men juichte u toe; en vleijerij
Bederft het menschlijk hart:
Zoo zet gij elk bedwang ter zij',
Daar ge uw geweten tart.....
Maar hoe! wat floers ontzinkt mijn oog!
O kunst! gij zijt het, gij,
Wier trouwe dienaar mij bedroog
Door uwe tooverij.
O kunst! hoe stijgt uw roem ten top
In 't zielbegoochlend spel!
Gij neemt in u een wereld op,
Een hemel en een hel.
Gij, vriend, hebt vijf-en-twintig jaar
U aan haar dienst verpand;
En nà zijn schouwburg en altaar
In doel elkaar verwant.
| |
[pagina 684]
| |
De leeraar dringt de zielen door,
Noemt zonde bij haar' naam;
Gij stelt ons haar persoonlijk voor,
Roert ziel en zin te zaam.
Hij spreekt den vrome van het loon,
Den zondaar van de straf;
Gij, gij stelt beider beeld ten toon,
En spiegelt beide ons af.
Zoo wordt uw kunst der zeden school.
O, wierd zij 't meer en meer!
't Zij masker, mantel, of ook stool,
't Worde alles hemelleer!
Ziedaar het hooge doel der kunst!
Steeds hebt ge er naar gestreefd.
Wien 't boven wansmaak gaat en gunst
Heeft niet vergeefs geleefd.
Dat wilt, dat kunt ge nog, mijn vrind!
En, viert ge uw Jubelfeest,
Zoo zij 't, als nu, geächt, bemind,
Met opgeruimden geest!
En word' dit lijkschrift ééns uw deel:
Breedé ligt in dit graf.
Hij trad van 's werelds schouwtooneel
Als een bedrieger af.
Maar wèl den man, die dus bedroog!
Hij, die geene ondeugd spaart
En 't hart veredeld voert omhoog,
Is onze hulde waard'.
j.w. ijntema.
|
|