malibran, dat de gabel van den dameszadel, waarin hare regter knie rustte, wegzakte, en dat de pantoffelvormige stijgbeugel, het steunsel voor haar' voet, haar begaf. Eene onmagt nabij, zag zij digt voor zich eene tweede barrière; maar niemand stond er bij, om haar paard tegen te houden. Het hekwerk van een der hooge doorgangen was opgetrokken en verschafte slechts een' smallen doortogt. Door de razende snelheid, waarmede het paard voortholde, moest de rijdster het ergste vreezen. Zij zag hare eenige redding daarin, dat zij, terwijl het paard onder het hek doorging, het hekwerk van onderen poogde te vatten, in de hoop hetzelve door hare zwaarte neder te trekken en zóó onbezeerd ter aarde te vallen. Maar, op het beslissend oogenblik, toen zij zich ophief om het hek te grijpen, bleef haar' voet in den stijgbeugel hangen. Zij viel achterover op het paard, werd afgeworpen en een eindweg voortgesleept, tot dat haar voet van zelf uit den stijgbeugel losgeraakte.
Men vond haar bewusteloos op den weg liggen; haar gezigt was door bloed en slijk onkenbaar. In dien toestand werd zij naar huis gebragt. Toen zij haar bewustzijn wederkreeg, onderzocht zij het eerst, of haar gemaal te huis was en reeds van het ongeluk wist. Men zeide neen. ‘Het is goed,’ zeide Mad. malibran met bewonderenswaardige geestkracht, stond op, en zag in den spiegel. Een schrikkelijk gezigt! De eene wang was geheel zwart, het voorhoofd tot aan de oogen met bloed bedekt, terwijl de andere zijde van het gelaat doodbleek was, en de haren in groote wanorde in de wonden van haar hoofd kleefden.
Julius benedict, de directeur der Opera Buffa te Londen, trad op dit oogenblik binnen en stootte een' schreeuw van schrik uit.
‘Schrik niet, lieve benedict,’ zeide de zangeres tot hem; ‘ik ben van het paard gevallen. Maar beriot mag er niets van weten. Ik zing dezen avond.’
‘Onmogelijk, Madame! In dien toestand!’
‘Ik zing; verlaat er u op, en geen woord er van tegen beriot.’
‘Maar als hij het ziet, Madame? Hij moest wel blind zijn -’
‘Hij zal blind zijn. Gij zult het zien, lieve benedict.’
En zij lachte. Maar dat lagchen was een nieuwe schrik