Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 637]
| |
Mengelwerk.Over Cato den Oude, beschouwd tegenover het voorgeslacht, zijne tijdgenooten en de nakomelingschap,
| |
[pagina 638]
| |
slachten het in enkele opzigten verder bragten dan de nazaten, of dat op nieuw iets werd uitgevonden, welks kennis oude volken reeds met voordeel hadden aangewend? zoodat ook in dit opzigt weder geen nieuws was bevonden onder de zon. Verheugd rekenen wij ons verlicht van verstand, bevrijd van vooroordeelen: de Geschiedenis maant ons met streng gelaat aan, die vreugde te matigen, als zij ons toont, hoe bij verlichte volken dwazen vergood, wijzen verworpen zijn en verguisd; en wie, die nadacht, sloeg niet soms een' bekommerden blik in den eigen boezem, wanneer de Geschiedenis hem geheele bladzijden uit hare gedenkboeken opsloeg, als rood geverwd door de wreedheid van één' enkelen, die toch onzer nature geheel deelachtig was, en altijd genoeg werktuigen onder menschen kon vinden tot volvoering van zijne onmenschelijke plannen. Beschamend en bedroevend zijn die lessen der Geschiedenis: ware zoo geheel haar onderwijs, wij zouden, om het groote nut, het niet voorbij willen zien, maar ons treurig voor die tuchtroede buigen, vervreemden van de menschheid, wantrouwen voeden tegen elke edele hoedanigheid. Hoe goed, hoe gelukkig dan, dat de Geschiedenis ook toonbeelden van ware deugden voor ons heeft opgeteekend! Hoe gepast, ja hoe pligtmatig derhalve, de vorming, het leven en werken van die enkele uitstekenden wèl te kennen en hen als levend in onze herinnering te houden: want zij kunnen dan optreden als getuigen van onze verhevene menschelijke natuur, waar wij die menschelijkheid bij velen vergeten, ja verbannen zien; zij verzoenen ons met de geslachten, welker wreedheden of dwaasheid ons met weerzin vervuld hadden, en geven ook ons moed tot edele daden; want, moesten wij in die wreede tirannen onze natuurgenooten erkennen, in die edelen onder de volken herkennen wij onze broederen. Beschouwen wij dan de deugden en daden van zoodanig eenen. Gelukkig dat ieder volk ze in zijne geschiedrollen met uitblinkende teekenen kan vermeld vinden. Van mij verwacht gij de beschouwing van eenen uit de oude Geschiedenis. Ik vond daartoe onder de oude Romeinen een | |
[pagina 639]
| |
zeer waardig voorbeeld in marcus porcius cato, den oudsten, welke van dien naam in de Romeinsche Geschiedenis voorkomt. Oordeelt zelf, of die keuze gelukkig was. Voor uwe belangstelling waarborgt mij reeds uwe opkomst aan deze plaats; voor uwe toegevendheid is mij de beschaafdheid mijner Hoorderen borg, welke aan dezen spreker niet zullen weigeren, wat zelfs ieder meer begaafd redenaar nimmer meent te kunnen missen. Gelijk iedere streek der aarde hare eigene planten en boomen heeft, zoo ook levert ieder tijdperk in de Geschiedenis zijne eigene karakters op. En gelijk in de natuur alleen de kennis van klimaat en grond ons van de uitnemende geschiktheid dier gewassen en van hunne vruchten voor de streek, waar zij voorkomen, kan overtuigen; zoo ook voert de kennis van de tijdsomstandigheden, waarin beroemde personen geplaatst werden, tot dieper inzigt in hun karakter en tot helderder doorzigt van hunne daden. Overzien wij dan vlugtig de omstandigheden, waaronder marcus porcius cato leefde. Vlugtig: want een groot tijdvak ligt ons voor oogen. Cato toch, geboren zes jaren na den eersten kampstrijd tusschen Rome en Carthago, beleefde in vijfentachtigjarigen ouderdom nog den aanvang van den derden oorlog met die zeemogendheid, toen de Romeinsche adelaar, de vleugelen schuddende, voor het laatst zich tegen het trotsche Carthago verhief, en, pijlsnel neêrschietende, de doodelijke klaauwen sloeg in de hartader der eenmaal zoo bloeijende natie. Cato werd geboren te Tusculum, eene stad, welke sedert Rome's vroegste geschiedenis uitblonk in trouw jegens deze meer magtige beschermster en hare tijden vooruitstreefde in de begunstiging en beoefening van letterkunde. Daar sleet hij zijne jeugd in het bebouwen der voorvaderlijke landgoederen, en hardde zoo het ligchaam voor de zware Romeinsche krijgsdienst. En niet te vergeefs; want, naauwelijks zeventien jaren oud, werd hij als strijder in de gelederen geroepen, welke den geheel Italië met vlam en zwaard verwoestenden hannibal werden tegengesteld. Meermalen, en allengs in krijgsrang stijgende, zag hij dien | |
[pagina 640]
| |
vijand onder de oogen, en, ooggetuige van de woede dier gevechten, gevoelde hij allengs dien haat tegen Carthago in zijne aderen groeijen, welken zij alleen konden begrijpen, die de dagen beleefden, toen de Carthaagsche benden, van de Alpen als een bergstroom neêrgestormd, geheel Italië overstelpten, akkers en korenvelden neêrsloegen, welvaart en weelde inzwolgen, wat leefde en terugbleef in hunnen stroom medesleepten, wat vlugten kon met de snelheid des storms inhaalden, Italië's jongelingschap, in keurbenden vereenigd, als magtelooze dammen neêrwierpen en zegevierend vernielden! En waar het cato's vurige jeugd nog aan krijgsbeleid haperde, daar zou zijn bezadigde veldheer fabius maximus hem leeren, hoe uitstel van den strijd, hoc dralen alleen het fel aangevochtene Rome kon redden. Maar hij had in zijne vaderstad niet alleen voor de oefening der ligchaamskrachten gezorgd; ook zijnen geest had hij gescherpt en met regtskundige kennis toegerust. Geleid door een juist gevoel van regtvaardigheid, kon hij alzoo reeds in Tusculum de gevechten, voor de vrijheid des vaderlands met dappere hand geleverd, vervangen door de verdediging van de belangen zijner verongelijkte medeburgers, gevoerd met welsprekende tong. Dat was eene geschikte voorbereiding voor een schitterend staatkundig leven. Wat hij daar in stilte en alleen met zijnen pligt voor oogen werkte, bleef niet onopgemerkt bij een' aanzienlijk Romein, wiens landgoederen aan die van cato grensden. Hij gevoelde achting voor cato's fijn verstand, vriendschap voor zijn' billijken en edelen aard. Het was ware vriendschap, M.H.! Gevestigd op edele beginsels, als op een' hechten grondslag, duurde zij hun leven door ongeschokt. Zuiver van aard, spoorde die vriendschap hen wederkeerig aan, om, waar het pas gaf, niet eigen voordeel, maar dat van den vriend te bevorderen. Daardoor gedreven, zette cato's vriend hem aan, zich te Rome neêr te zetten, om daar door zijne regtsgeleerdheid in grooter kring nuttig te zijn. Die raadgeving strekte den vriend tot eere; want het was de bron van cato's roem en grootheid. De naam van dezen moest dus onder cato's vrien- | |
[pagina 641]
| |
den eene eerste plaats beslaan: maar hij bewees er ook eene belangrijke dienst mede aan zijn vaderland; want groot en gewigtig zou cato's invloed zijn op den loop zijner tijden. De Geschiedenis heeft daarom ook gezorgd voor de herinnering zijn naams; het was m. valerius flaccus. De baan voor cato was nu geopend. Het krijgsbevel wisselde hij af met posten te Rome of met een bestuur over een wingewest, waar hij uitmuntte door de regtvaardige gestrengheid zijner maatregelen. Ras tot de waardigheid van Consul gestegen, verkreeg hij een deel van Spanje ter verdere onderwerping. Reeds de geschiedenis van onze dagen leert ons het oorlogzuchtige van de volken, die dien bodem bewonen. Rome moest ruim twee eeuwen met afwisselende kansen en vele smadelijke nederlagen strijden, eer Spanje was bedwongen: maar met veldheeren als cato zou de strijd eerder geëindigd zijn geweest; want hier door een' beslissenden veldslag, daar door krijgsbeleid, of billijke beschikking over onderworpenen, bevredigde hij de hem aanbevolene landstreek: en zoo snel was de uitvoering zijner ondernemingen, dat hij minder dagen in Spanje doorbragt dan kasteelen veroverde. Hadden de westelijke landen van Rome's gebied hem eene kroon der overwinning geschonken, de nederlaag van een oostersch Vorst vlocht er later nieuwe laauweren in; want, hoewel geen opperbevelhebber in den oorlog met den Syrischen Koning antiochus, was het toch, volgens eenparig getuigenis der schrijvers, cato, die de welversterkte stelling des vijandigen legers krachteloos maakte en de zege deed behalen. Hij was nu tot de helft van zijne levensbaan gevorderd, en voorwaar schoon was de andere helft, die nog door hem werd beleefd. Door geene wapenfeiten zou zijn naam meer geroemd worden onder de krijgsmakkers; maar nog menig luide kreet van toejuiching zou er opgaan bij zijne medeburgers, als hij in krachtige taal de zaak des vaderlands of van verdrukte bondgenooten voorstond. Geene overwinning op buitenlandsche vijanden zou hem meer te beurt vallen; maar nog menig schoone zegepraal wachtte hem over vij- | |
[pagina 642]
| |
anden in den Staat: zijne vijanden, omdat hunne ondeugden het vaderland hielpen bederven. Vele veranderingen waren er gedurende cato's uitgestrekt leven in Rome's toestand gekomen; vele ondeugden hadden daarheen zich allengs eenen heimelijken weg gebaand. Rome, voor Carthago beducht, had die vijandin eerst in twee oorlogen eerlijk overwonnen; maar, nog niet gerust, had zij daarna, in drift vervoerd, die gehate mededingster door lagen en listen verzwakt en uitgeput. Uitwendig won zij daardoor roem en aanzien, maar ten koste van innerlijke zedelijke kracht. Men had de trouw der verbonden niet gehouden: hoe kon men de voorvaderlijke Godsdienst dan overal eerbiedigen, waarop die verbindtenissen waren aangegaan? Allengs zag men dan ook overheden zich aan de tempels uit hebzucht vergrijpen: er was onregtvaardig geld in de schatkist gevloeid; en de geldzucht, die eenmaal als een doodelijke kanker Rome's grootheid zou sloopen, stak ook de eerste staatsmannen aan. Men had vroeger het vaderland gediend om de eer van een goed burger te zijn; met strakke oogen staarden nu velen op het blinkend goud van Afrika's kust of uit Azië's schatkameren, en zagen vaderland en vroomheid, burgers en bondgenooten voorbij. Wij konden uit de tijden, waarin cato leefde, zijne uiterlijke omstandigheden leeren kennen: zijne deugden kunnen ons die tijden niet afspiegelen; daartoe moeten wij ons uit de vroegere dagen van Rome het regtgeaard Romeinsch karakter verlevendigen: want in deugden had cato zich naar die voorouders gevormd. Eene gebeurtenis uit zijne geschiedenis zegt het ons. In jeugdige jaren op zijn landgoed levende, bezocht hij veel en met bewondering een naburig oord, waar eenmaal de beroemde marcus curius dentatus woonde. Hij, die van den ploegstaart tot den veldheersslaf was geroepen, en ook dien staf zoo wèl wist te voeren, dat hij de Sabijnen, de gevaarlijke naburen van Rome, tot onderwerping dwong en Koning pyrrhus, die de Romeinen met Grieksche krijgskunst kwam bevechten, tot wijken noodzaakte; die, toen gezanten van het Sabijnsche volk hem met goud wilden omkoopen, hen | |
[pagina 643]
| |
schamper afwees met de woorden: ‘Ik wil liever over rijken heerschen dan zelf rijk zijn;’ die, na zoo vele diensten en betrekkingen van Staat, zoo arm stierf, dat de bruidschat voor zijne dochter uit de landsmiddelen moest betaald worden. De gedachtenis aan dien man werd door cato bewonderd: en het was geene vruchtelooze bewondering! De Geschiedenis meldt het: cato, reeds eenvoudig van leven, de geringe uitgestrektheid van die landhoeve, het nederige huis ziende, bedacht, hoe curius hier na drie zegepralen woonde en dat land met eigene hand bewerkte: daardoor aangespoord, vermeerderde hij zijne werkzaamheid, en wendde nog meer spaarzaamheid aan bij zijn huis, zijne slaven en zijne uitgaven. Maar meer, oneindig meer was cato aan dit en dergelijke voorbeelden verschuldigd. Mij dunkt daaruit leerde hij den landbouw als de hartader van Rome's bestaan en bloei achten; daar doordrongen de edele beginselen zijne ziel, welke Rome reeds zoo groot hadden gemaakt; dat hoog gevoel van dapperheid en standvastigheid, 'twelk door geen' stroom van tegenspoed was te schokken; die onbegrensde vaderlandsliefde, die ook cato in den strijd aan den dag legde; die onbaatzuchtigheid en getrouwheid, die hem alle opofferingen voor den geboortegrond ligt deden achten en als blind maakten voor het goud der verleiding; die cato ook in de provinciën betoonde, als hij onverschrokken de afpersingen van Romeinsche aanzienlijke woekeraars ontzenuwde en hen naar Romeinsche wetten verdreef; eindelijk die eenvoudigheid van leven, waardoor cato als Consul in Spanje de onkosten zijner waardigheid, door het land te dragen, veel besnoeide, geen' beteren drank gebruikte dan de roeijers zijner vloot, geen kostelijker voedsel dan ieder dag en ieder markt voor geringen prijs opleverde, slechts één paard tot dikwijls verre togten bezigde, en zelfs dit achterliet bij zijne terugvaart naar Rome, om het loon des overtogts niet nutteloos te vermeerderen. Hoe hij het meest te Rome, geleid door die onbaatzuchtige vaderlandsliefde en gewapend met diep doordringende welsprekendheid, de aanzienlijkste medeburgers niet ontzag, om hun met nadrukkelijke taal | |
[pagina 644]
| |
onregt of misslagen te verwijten, en de krachtigste maatregelen tegen hen doordreef, zullen wij straks vermelden. Maar gelijk wij vooraf de bron dier Romeinsche deugden hebben aangewezen, zoo zullen wij eerst de oorzaak van die redekunstige voortreffelijkheid in cato aantoonen. Dat daartoe bij hem een edele natuurlijke aanleg bestond, van welken geene rekenschap is te geven, behoeft bijkans de vermelding niet. Maar wat is aanleg zonder lust en oefening? - Cato, die in deugden met het edel voorgeslacht was te vergelijken, stond in letterkundigen ijver en bekwaamheid met het nageslacht gelijk. In de tijden vóór cato waren te Rome de letteren bijna volstrekt niet beoefend. Maar hoe had men zich daar ook op stille studiën kunnen toeleggen, onder het aanhoudend smeden van wapenen voor de nooit rustende legers? hoe kon iemand daar zich beijveren om bevallig de schrijfstift te voeren, terwijl de medeburgers de vijandige lans zwaaiden? Maar toen na den eersten en vooral na den tweeden Carthaagschen oorlog meer kalme dagen voor Rome aanbraken, en de zon van voorspoed hare koesterende stralen kon werpen op den geest der mannen, in welke zaden van dichtkunst en geleerdheid verborgen lagen, toen begonnen allerwegen de beginselen dier studiën te ontkiemen en met frissche kracht op te wassen. Vooral werd de wasdom dier spruitjes begunstigd door de Grieksche letteren, welke als een verkwikkende lentewind dezelve omgaven en bewogen, of als milde regen haar frissche sappen toevoerden, die de planten krachtig deden opschieten. Vooral de geschiedenis des volks was het onderwerp, dat door dichters, die zich eerst door navolging en vertaling van Grieksche meesterstukken geoefend hadden, werd bezongen, en hetwelk door geschiedschrijvers werd beschreven. De dichtkunst, hoewel ruw van vorm, werd weldra zeer opmerkelijk door rijkdom van denkbeelden en nieuwheid van uitdrukkingen: maar de geschiedenis was nog weinig gevorderd. In vroegere eeuwen in korte aanteekeningen vooral door priesters bewaard, had zij slechts een' kronijkmatigen vorm. Daar verscheen cato, en wees zijnen landgenooten een' nien- | |
[pagina 645]
| |
wen, beteren weg in die wetenschap aan. Dit deed hij met een geschrift, waarin hij den oorsprong van de voornaamste steden van Italië en de hoofdpunten van Rome's geschiedenis ontwikkelde. Niet in den eentoonigen vorm van die jaarboeken, waarin het minst beteekenende even duidelijk naast het belangrijkste stond aangeduid, maar zoo, dat de vooruitgang des volks te zien was, dat de oorzaken opgespoord en vooral de leerrijke gevolgen niet voorbijgezien werden. En hoe sierlijkheid van stijl door hem werd beoogd, blijkt daaruit, dat hij geheele door hem gehoudene redevoeringen, die op de tijdsomstandigheden betrekking hadden, er in vlocht. Ik noemde ze daar een voortbrengsel zijner welsprekendheid, en dat brengt ons op een geheel nieuw veld van cato's studiën. Vóór hem kende men te Rome de redekunst bijna niet. In den laatsten tijd had wel een enkel staatsman krachtig genoeg gesproken, om zijne taal ook tot den nakomeling te doen overgaan; maar cato wekte ook in de beoefening dezer wetenschap leven en lust. Zijn staatkundig leven gaf hem veel aanleiding om opentlijk zijne stem te verheffen. Hij sprak dan met de eenvoudigheid der waarheid, met eene duidelijkheid, die den hoorder nergens laat raden en dus stoort in zijne aandacht, met eene nieuwheid van wendingen, die de vermoeide aandacht telkens opwekt. Maar, waar het een strijden was tegen listige of boosaardige vijanden, daar gaf zijne fijne geestigheid of rondborstigheid hem diep doordringende of alles verpletterende wapenen. Een enkel voorbeeld zal er u zoo aanstonds van overtuigen. Het aantal dier stukken moge van zijnen rijken aanleg getuigen. Cicero, die hem als redenaar hoog acht, kende nog 150 bewaard geblevene redevoeringen. Opmerking verdient het, dat cato eerst de Grieksche letteren versmaadde. Beducht voor het indringen van vreemde zeden, verwierp hij ook het goede van die meerdere beschaving, misschien ook uit zucht naar vrije ontwikkeling in het gevoel zijner geestkracht. In zooverre schaadde het hem niet, te minder daar hij in latere jaren te duidelijk van de voortreffelijkheid dier Grieksche meesters overtuigd, als met brandenden dorst uit | |
[pagina 646]
| |
die schriften putte. - Staatsman en redenaar te zijn zonder kennis des regts is niet bestaanbaar; en ziet! cato is weer de eerste, die zijnen landgenoot niet alleen in kennis voorgaat, maar ook een geschrift over het behandelen van regtszaken opstelt. - Wij spraken u van zijne hoogachting voor den landbouw: een' getuige van die achting bezitten wij nog in zijn werk over dat zoo belangrijk onderwerp. Hij beoogde daarmede het belang des lands zeker niet minder dan met zijn werk over het krijgswezen. Even zorgvuldig voor het welzijn zijner familie, verzamelde hij nuttige lessen voor zijn' zoon in geschrift, en teekende in een ander werk de noodigste geneesmiddelen voor hem op, die de ondervinding, bij gebrek aan geneeskundigen te Rome, hem als de beste had leeren kennen. - Gij zult het mij dus ligt toestemmen, geachte Hoorders, dat cato in letterkundige studiën boven den tijdgenoot was te stellen; maar ik rekende hem daarin gelijk aan de vernuften onder de volgende Romeinsche geslachten, zoo rijk in letterkundigen roem en verdiensten. Ook dat zal u niet bevreemden, wanneer ik u slechts vermeld, dat sallustius, wiens historische stijl zeldzaam geëvenaard, nimmer overtroffen is, hem in de keuze van woorden volgde; en dat livius, die de uitgebreidste en grondigste Romeinsche Geschiedenis schreef, in het vaak duistere punt der tijdrekening hem als gids gebruikte. Wij hebben cato beschouwd in vergelijking van het voorgeslacht en van de nazaten: komt, leent mij nog eenige oogenblikken uwe aandacht, opdat wij hem ook gadeslaan tegenover zijne tijdgenooten. Belangrijk is dat schouwspel: mij gaf het bijzonder aanleiding om over cato tot u te spreken. Want het is in de Geschiedenis een hoogstbelangrijk schouwspel, op hem de aandacht te vestigen, die de tijden, welke hij beleeft, zoo scherp en doordringend gadeslaat, dat hij algemeene gebreken duidelijk kan inzien en krachtig durft bestrijden. Wij weten het, hoeveel moeite het ons dikwijls kost, ons van één vooroordeel vrij te maken en ons daarboven te verheffen: hoeveel helderheid en zelfstandigheid van geest moeten wij dan bij hem verwach- | |
[pagina 647]
| |
ten, die gebreken, overal, dikwijls in behagelijke en verblindende vormen, of in vrienden en betrekkingen verborgen, voor niets anders dan voor gebreken aanziet! Wij weten het, hoeveel besluiteloosheid en zwakheid ons te overwinnen valt, om de stem tegen ééne dwaling bij onze naasten ernstig te verheffen: wat zult gij dan niet van hem zeggen, die het kwaad bij zijne tijdgenooten overal en onverdroten bestreed, geene vrienden verschoonde, geene vijanden vreesde, die, als een opgeworpen stevige dam, den verkeerden loop van den stroom zijner tijden ophield en afleidde, en de hevigste worsteling onbezweken uithield! - Beschouwen wij dien strijd van naderbij; daarna deszelfs uitslag en gevolgen. Een blik op cato's tegenstanders zal ons het hevige en gevaarlijke van dien strijd doen kennen. Hier was het een veldheer, die de eer van eene zegepraal van den Romeinschen Senaat begeerde, maar door cato beschaamd werd, die hem verweet, dat hij nooitbehaalde overwinningen voorwendde en wreedheden tegen bondgenooten verborg. Ginds moest hij getuigen tegen een' der aanzienlijken, zijn' voormaligen veldheer, omdat hij in dien veldtogt 's lands penningen had verduisterd, en hem daardoor de gelegenheid benemen om den hoogsten post te Rome te verkrijgen. In dit laatste geval werd hij nog ondersteund door vele aanzienlijke mededingers en benijders van dien veldheer: maar geheel alleen moest hij dikwijls den strijd verduren, toen hij als Censor voor de zeden van den Staat moest waken, en mannen uit de aanzienlijkste familiën, wier gebreken door vroegere Censors niet waren opgemerkt of gestraft, uit den Senaat of Ridderstand wierp. Eertitels, geboorte, luisterrijke daden, niets ontzag hij. Ik behoef u slechts een' scipio te noemen, zoon van den overwinnaar van Koning antiochus en van Azië, en neef van den grooten overwinnaar van hannibal; u op eene redevoering te wijzen, gehouden tegen claudius nero, die toch door krijgsbeleid hasdrubal, hannibal's broeder, had verslagen en daardoor Italië redde. Achting voor de waarheid der Geschiedenis gebiedt mij echter te zeggen, dat hij in zijnen | |
[pagina 648]
| |
ijver soms te ver ging, en onbillijk vermoedens of veroordeeling bewerkte. Dit was tegen enkelen. Maar ik zeide u dit nog niet, dat hij meerderen te gelijk, geheele aanzienlijke vereenigingen tegen zich in het harnas joeg, wanneer hij de pachters van den Staat, die de schatkist hielpen stijven en daardoor ontzien werden, al zogen zij de bondgenooten ook uit; wanneer hij die in hun onregtvaardig bedrijf belemmerde en stoorde, of krachtig en met gelukkig gevolg sprak voor de zaak van onderdrukte bondgenooten, of als hij de weelde en trots der aanzienlijken inkortte. Maar genoeg; gij waart reeds met mij begeerig, om in dien strijd den blik van die felle vijanden op cato te wenden. Welke waren toch de wapenen, waarmede hij hen bestreed? Zijne welsprekendheid, zijn levenswandel. Onmogelijk is het, uit de enkele bewaarde gezegden ons een denkbeeld van die begaafdheid van spreken te vormen. Eene groote mate van geestigheid schijnt er een hoofdkenmerk van geweest te zijn. Zoo zeide hij, tegen die menigte van standbeelden bij den Romeinschen Adel uitvarende: ‘Ik wil liever, dat de menschen vragen: waarom staat er voor cato geen beeld opgerigt? dan: waaorm heeft hij er een?’ De gewoonte of het misbruik om meermalen denzelfden persoon tot Consul te benoemen, gispte hij met te zeggen, dat zij, die dikwijls dien post wilden bekleeden, gelijk menschen die den weg niet wisten, altijd met lictors wilden loopen, om in hunne geboortestad toch niet te verdwalen. Tevens berispte hij de burgers, die dikwijls dezelfde Consuls verkozen. ‘Gij zult toonen,’ sprak hij, ‘dat gij of het Consulschap niet veel waardig, of niet velen het Consulschap waardig acht.’ Van de weelde in spijzen sprekende, zeide hij, dat het bezwaarlijk was, dat eene stad behouden bleef, waar men meer voor een visch dan voor een' os betaalde. En, de dwaasheid der Romeinen lakende, dat zij zich in de volksvergaderingen door verkeerde raadgevers lieten leiden, sprak hij: ‘De Romeinen zijn gelijk aan de schapen; want even als deze ieder afzonderlijk aan den geleider geen gehoor geven, maar vereenigd zijnde hem allen volgen, zoo ook laat gij u door hen, wier raad- | |
[pagina 649]
| |
geving niemand voor zich zou inroepen, in eene vergadering vereenigd zijnde, geduldig drijven!’ - Maar het was ook diepe ernst en nadruk, die zijne taal kenmerkte, als hij van hooggeplaatste, maar bij het vaderland schuldige staatsmannen zeide: ‘Eereposten hebben zij wel gekocht, maar hunne misdaden niet door weldaden afgekocht.’ Of als hij hun bits toeduwde: ‘Dieven van bijzondere eigendommen leven in kerker en kluisters; staatsdieven in goud en purper!’ Maar, M.H., wat zijn welsprekende woorden, zoo er geene waarheid ten grondslag ligt? En dat juist was de kracht van cato's welsprekendheid. Als mensch mogt hij hier of ginds dwalen in begrippen en bedrijven, zijn leven en zijne daden waren borgen voor de opregtheid zijner bedoelingen. Hij sprak van matigheid, eerlijkheid en eenvoudigheid, en gij hebt met mij die eigenschappen straks in hem opgemerkt: hij noemde het verkeerd, dat iemand meer dan eens het Consulschap bekleedde; op de lijsten der Consuls wordt de naam van cato maar eens gevonden, en toch zijn groote invloed had hem die eere ligtelijk twee- en driemalen kunnen bezorgen. Want dien onbegrensden invloed op zijne medeburgers zullen wij kunnen beseffen, als wij eindelijk op den roemvollen uitslag van dien strijd met zijne tijdgenooten letten. In hevige verbittering dachten die tegenstanders alle middelen uit, om zijn aanzien te fnuiken. Vierenveertig malen werd hij op hunne aanklagten voor het geregt geroepen: in krachtige taal ontvouwde hij zijnen levenswandel; ieder geloofde hem, omdat de waarheid ieder in de oogen scheen, en vierenveertig malen werd hij vrijgesproken. De gewigtigste post, het opzigt over de zeden, waartoe altijd twee der eerwaardigsten uit den Staat voor vijf jaren werden gekozen, moest door de keuze des volks begeven worden. Vele aanzienlijken en ook cato meldden zich volgens de wetten aan. De Adel, door vrees voor den gestrengen man en niet minder door afgunst gedreven, spande zamen om die eer voor hunne partij te behouden, en vleide het volk met fraaije woorden en beloften. Cato beloofde niets dan gestrengheid in het Censorschap, toonde zijne verachting voor die mededingers, | |
[pagina 650]
| |
en verklaarde niemand waardig als zijn ambtgenoot dan den ons reeds bekenden flaccus, zijn' eersten begunstiger: het volk gaf alleen aan zijne stem gehoor, en verhief hem en flaccus tot die eere! En eindelijk wat zullen wij van zijnen invloed in het staatkundige moeten denken, als wij ons herinneren, hoe de derde en laatste oorlog met Carthago door zijn' vasthoudenden wil voornamelijk is ondernomen? Mij dunkt een of ander uwer maakt mij hier in stilte de tegenwerping, dat deze daad toch geen dienst voor Rome was te noemen; dat de vrees voor Carthago de sterkste drijfveer was, die de Romeinsche tucht in spanning en het raderwerk der Romeinsche staatkunde in beweging hield. Gij, die zoo spreekt, hernieuwt een geschil, tusschen de grootste staatkundigen dier tijden gevoerd; gij kunt u op het gezag van scipio en zijne aanhangers beroepen, door cato en zijne volgers hardnekkig en zegevierend bestreden. Welke raad beter was voor Rome, blijft een van die groote raadsels in de Geschiedenis, welke ik mij niet vermeten zal op te lossen. En wie zou nu zelfs den bezorgden cato kunnen geruststellen bij de twijfeling, of Carthago, bij langer rust, onder het gestadig aangroeijen van schatten en schepen, Rome niet verwonnen en vernietigd zou hebben, dat nu nog, schoon afgeweken van der vaderen tucht en verslapt van zeden en moed, eerst na jaren van vinnigen strijd het afgematte Carthago vernederen kon?-Hoe dit ook zij, de volvoering van cato's plan bewijst altijd, wat één man, begaafd met een' krachtigen geest, vermag op de staatkunde van zijnen tijd. Na al het aangevoerde kan het antwoord op eene laatste en allerbelangrijkste vraag niet moeijelijk of onzeker blijven: welken invloed had cato op Rome's zedelijken toestand, op het voortdurend heil zijns vaderlands? Zullen wij het een geestig geleerde dezer dagen zwijgend toestemmenGa naar voetnoot(*), dat cato's geest een licht was, alleen geschikt om den afgrond te verlichten, waarin Rome zich weldra door zedenbederf zou | |
[pagina 651]
| |
storten, maar niet in staat om Rome van dien rand des verderfs af te brengen? Die woorden mogen, op zich zelve gezien, schoon schijnen; tegen het beeld van cato, naar waarheid in de Geschiedenis afgemaald, hebben zij eene valsche kleur. Is het duidelijk aantoonen van den afgrond niet het eerste middel om voor val te bewaren? Gaf cato dan geene wetten, die als staketsels tegen dien diepen afgrond werden opgerigt? Zult gij het cato verwijten, dat Rome ongeveer eene eeuw later door geld- en roemzuchtige heerschers slaafs verdrukt en door zedenbederf diep vernederd werd, en het een' socrates vergeven, dat de Atheners van zijne dagen afdwaalden van het ware gevoel voor het schoone en goede, dat hunne vaderen boven alle natiën bezielde; dat zij vervreemdden van die zucht naar ware vrijheid, die het voorgeslacht onoverwinnelijk deed zijn? Neen, groot en weldadig was cato's invloed op Rome's zeden. De stroom der zedeloosheid, door hem nog bedwongen, mogt het volk later dieper en dieper neêrstorten in het verderf; tot het laatst der Romeinsche republiek, ja later nog, waren er mannen, die hem in woord en geschrift achting bewezen, en waar hunne tong zweeg, daar spraken hunne daden, als zij hem navolgden in onomkoopbaarheid bij hun bestuur, in gestrengheid van zeden, en in liefde voor vaderland en vrijheid. Wat dunkt u, T., was cato's leven uwe aandacht dan niet overwaardig? Een geacht Schrijver der oudheid noemt hem een' eersten onder de veldheeren, een' eersten onder de staatsmannën, een' eersten onder de redenaars. Bedenken wij nu, hoe de oudste Romeinen uitblonken in oorlogsmoed, cato's dagen in staatkunde, en het nageslacht in welsprekendheid, dan vinden wij hier de bevestiging van onze meening, dat cato groot was in vergelijking van zijn voorgeslacht, groot vergeleken bij de nakomelingschap, groot onder zijne tijdgenooten. En wanneer wij ons nu aangorden tot den strijd voor waarheid en deugd, daarbij somtijds bedenken, hoe cato dien onbezweken en zegevierend volhield, en daaruit dan moed scheppen bij de bedreigingen der wereld; dan zal de herinnering ook van zijn leven het aan ons bevestigen, dat de Geschiedenis is eene Leermeesteresse des levens. |
|