Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 636]
| |
En wonder met haar lot te vreên;
Ik zag hoe dat het vlugge ding
Om 't licht vloog met een' wijden kring,
Die op den duur al kleiner wierd,
Tot het in 't eind had uitgezwierd;
Want het onnoozle, teêre dier
Verging tot stof in 't vlammend vier.
En naauw was zij tot stof vergaan,
Of ziet, daar vloog een ander aan,
En snorde ook even dartel rond,
Alschoon zij wist dat op dien stond
Een mugge in d' eigen fellen gloed
Verslonden was met lijf en bloed.
Maar even desalniettemin
Vloog zij als dol op 't kaarlicht in,
Verbrandde deerlijk vlerk en rug,
En - niets bleef over van de mug.
Ik zag dit aan, en in mijn' geest
Sprak ik: ‘O dom, onnoozel beest!
Bemerkt gij niet, hoe 't glanzend licht
Slechts schoon en schijnt voor uw gezigt?
Of weet gij niet dat schijn bedriegt,
En 't ijdel is waarom gij vliegt?
Of - maakt het voorbeeld u niet wijs?’
Zoo dacht ik met een stil gepeis,
Tot in het end een grijsaard kwam,
Van wien 'k dees nutte les vernam:
‘Wat overlegt gij in uw' geest
En wraakt de domheid van dat beest!
Wat gij daar straks zoo zot en vant,
Dat was gewis niet met verstand.
Maar lieve! ei maak niet zoo'n getier
Van 't domme in een onnoozel dier.
Hoor: even al de mugge deed,
Zoo ook ontstaat der menschen leed:
Zij loopen deerlijk in den brand,
Als zij misbruiken hun verstand.
Gelijk het met de mugge ging,
Zoo gaat het menig jongeling.
Die enkel afgaat op den schijn,
Die kan nooit regt gelukkig zijn;
Die lonk en lach te veel betrouwt,
Dien heeft het al te vaak berouwd.
En daarom, jongling, laat u raân,
Of 't zal u even zoo vergaan!’
P. Aug. 1847.
T.A.B.......... |
|