Diplomatische anecdote.
In het midden der maand September 1681 liet de bekende Minister de louvois den Heer hebard de chamilly, zoon des Generaals van dien naam, bij zich ontbieden en zeide hem: ‘Ik weet, Mijnheer de chamilly, dat gij dezen avond, in het geheim en tegen den wil van uwen oom, eene onvermogende juffer wilt huwen. Ik kon u naar de Bastille zenden, omdat gij uwen voogd wilt bedriegen; maar ik denk het is beter u een middel aan de hand te geven, waardoor gij èn uwe schoone èn uwe vergiffenis verdienen kunt. Oogenblikkelijk gaat gij in een gesloten rijtuig op reis; niets moogt gij zien en met niemand spreken. Eerst wanneer het rijtuig stilhoudt, breekt gij het zegel van deze depêche en leest ze. Hier is ook een boerenpak, dat gij terstond aantrekt. Ik laat u vijf minuten tijd om u te bedenken. Vaarwel!’ - Drie dagen later hield de geheimzinnige postchais stil voor de poorten der stad Bazel, en chamilly opende zijne depeche, welke slechts uit de volgende vier regels bestond: ‘Blijf heden, van negen ure 's morgens tot drie ure 's namiddags, hier op de Rijn-brug staan, en teeken naauwkeurig alles aan, wat gij aldaar zult zien; daarna kom zoo snel mogelijk terug.’ De jonge Edelman voldoet stiptelijk aan dit zonderling, hem onuitlegbaar bevel. Na verloop der bepaalde uren klimt hij weder in zijn rijtuig, en komt den tweeden dag, om middernacht, te Parijs aan. Hij wordt bij den Minister aangemeld, en deze snelt terstond toe. ‘Welnu, Mijnheer de chamilly,’ vraagt hij driftig, ‘wat hebt gij gezien?’ - ‘Uwe Excellentie, hier is mijne aanteekening; maar ik heb reden om te vreezen, dat zij uwer aandacht onwaardig zal zijn, want....’ - ‘Geef maar hier,’ roept de ongeduldige louvois. - ‘Om de waarheid te zeggen,
Excellentie,... ik weet niet.... het opgeteekende is zoo kinderachtig,’ herneemt, nog steeds aarzelende, de zendeling. - ‘Dit zegt niets; lees slechts.’ - Chamilly, die zich over het onbeduidende van hetgeen hij te berigten had schaamde, las al blozende: ‘Negen ure 's morgens. Ik zie op de brug een' eenoogigen ezel, die door een kind geleid wordt; een' zwaarlijvigen Duitscher, die, op de leuning der brug rustende, in den Rijn spuwt; een' Bazelschen stadknecht in zijne tweekleurige kleeding; een' ouden boer in een geel vest, die voor de leuning staan blijft en er met zijn' stok driemaal op klopt....’ - ‘Genoeg,’ valt hem hier louvois in de rede; ‘gij zegt, een boer met een geel vest? Wel, dan meet ik den Koning terstond doen wekken,’ en met deze woorden snelde de Minister de kamer uit, waar hij den jongman in de uiterste verbazing achterliet. ‘Het kan niet anders zijn,’ dacht deze; ‘louvois is of krankzinnig, of