Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 579]
| |
De Pnyx.Wanneer men den rotsheuvel der Akropolis te Athene aan de westzijde afklimt en zijne blikken naar den Piraëus wendt; heeft men op geringen afstand eene onregelmatige keten rotsen voor zich, van welke sommige zich als meer of minder hooge heuvels verheffen, andere daarentegen bijna gelijk met den grond voortloopen en verscheidene honderd schreden verre de begane oppervlakte vormen. Geheel de omtrek toont talrijke sporen van werken, die in den grijzen voortijd door menschenhanden gevormd werden: hier grafholen, daar lange en diepe voren, en iets verder volkomen effene plekken, waterbakken en traptreden. Zonder bij deze zoo menigvuldige overblijfsels stil te staan, welker oorsprong en bestemming meestal onbekend zijn, haast zich de reiziger, om die oudheden op te zoeken, aan welke de Archaeologie bepaalde namen heeft weten te geven, die door latere ontdekkingen bevestigd zijn. Wanneer wij hiertoe ons onderzoek ter linkerzijde beginnen, ontmoeten wij in de eerste plaats den heuvel van het Museum, eene steile hoogte op welke zich een klein gedenkteeken van wit marmer bevindt. Dit is het graf van den Sijriër philopappus, die onder Keizer trajanus de stad Athene voor de Romeinen bestuurde. Hier en daar bemerkt men op dezen heuvel sporen van de muren der oude stad. Niet ver van deze, maar geheel beneden, is de gevangenis van socrates; dit zijn twee in de steenrots gehouwene kamers, van welke de eene van boven eene ronde opening heeft, door welke men de gevonnisden naar beneden liet. Wanneer men deze grotten verlaat, bevindt men zich tegenover de Akropolis; van dit punt geniet men het het fraaiste gezigt op het Parthenon. De overblijfsels van dezen bewonderingswaardigen tempel maken, van hier, een paar uren vóór zonsondergang, beschouwd, den heerlijkst mogelijken indruk. Gaat men nu in de genomene rigting voort, zoo komt men bij den Pnyx, het oude spreekgestoelte der Atheners. Het is hoogsteenvoudig en, even als de trappen, die derwaarts leiden, in de rots gehouwen. Aan de zijkanten bevat de loodregt als een muur behakte rots verscheidene holen en nissen, waarin zich ex-voto's en godsdienstige symbolen bevonden. De oude Pnyx, of het spreekgestoelte van pisistratus, lag meer ach- | |
[pagina 580]
| |
terwaarts, maar hooger, zoodat men van daar de vloot der republiek in de haven zien kon. Plutarchus verhaalt, dat de dertig tirannen, welke deze ligging als voor hunne heerschappij gevaarlijk beschouwden, den Pnyx naar het punt verplaatsten, waar hij thans nog is. Van deze spreekplaats vernamen eenmaal de Atheniënsers de welbespraakte en krachtige rede van hunnen demosthenes. Het volk bevond zich voor dezelve in een halfrond, dat door een' terrasachtigen muur omgeven was. Deze muur, die nog aanwezig is, is een merkwaardig voorbeeld van den Cyclopischen of Pelasgischen bouwtrant. Men blijft vol verbazing staan op het gezigt der ontzettende grootte van de gebruikte steenen en der juistheid van hunne zamenvoeging. Door het lang verloop der jaren en de omwentelingen van allerlei aard, welke dit land geschokt hebben, was de Pnyx onder hoopen aarde en puin begraven geraakt, en eerst in 1822 werd dit zoo verwonderlijk gedenkstuk der oudheid door de opgravingen, welke Lord aberdeen liet doen, weder te voorschijn gebragt. Niet verre van daar ligt de heuvel van den Areopagus, waar zoo langen tijd het meest onpartijdige geregtshof der geheele wereld zijne zittingen hield. Deze rots was vroeger aan mars gewijd geweestGa naar voetnoot(*). Later hebben de Christenen aldaar eene kerk gesticht, aan St. Dionvsius den Areopagiet geheiligd, van welk gebouw nog sporen gezien worden. Nog iets verder ziet men eene hooge rots, die gelijk een nog voorhanden zijnde opschrift getuigt, aan de Muzen gewijd was. Hier is thans de sterretoren opgerigt. Op eene andere iets lager liggende rots heeft een Atheensche oudheidsonderzoeker, de Heer pittakys, te midden van tallooze streepen, welke den steen, waarop men gaat, doorploegen, een opschrift ontdekt in letters van zeer oude gedaante, welke men van den regter- naar de linkerzijde moet lezen, en waaruit blijkt, dat deze heuvel aan jupiter geheiligd was. Eene andere hoogte dient aan den tempel van theseus, het best bewaard en aan een ieder bekend overblijfsel der oude bouwkunst tot pedestal. Eindelijk merkt men nog, alvorens men den grooten straat- | |
[pagina 581]
| |
weg bereikt, die van Athene naar den Piraeus loopt, een klein aan st. athanasius gewijd heiligdom, op. Volgens een door den Heer pittakys ontdekt opschrift, is de rots, die thans de kleine Christenkapel draagt, aan apollo geheiligd geweest. Een ander niet ver van den Pnyx gelegen monument vormt thans eene aan st. demetrius bamdardiari gewijde kapel, en op den heuvel van jupiter, staat op de plaats van een alouden tempel, eene aan st. marina gewijde kerk, in welke een bij de oude Atheniënsers plaats gehad hebbend gebruik heeft blijven standhouden; zieke kinderen, namelijk, worden door hunne ouders herwaarts gebragt, hun na de mis de kleederen uitgetrokken en deze buiten de deur geworpen, waarna men hun er geheel nieuwe aantrekt. Men heeft dienvolgens hier de zonderlinge vertooning, van den grond, die deze kapel omgeeft, steeds met kinderkleederen bedekt te zien. Geheel deze met monumenten en overblijfsels uit een roemrijk verleden als bezaaide streek, boezemt den reiziger zoo veel belangstelling in, dat hij gaarne hier rondwandelt, om zich aan zijne herinneringen over te geven. Ofschoon zeer nabij de nieuwe stad, is toch hier alles stil en eenzaam, en deze stilte is tot gepeins en mijmering bijzonder geschikt. De indrukken zijn diep, en niemand zal zich onvoldaan van hier verwijderen. |
|