Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Maleijers volgens hunnen oorsprong, hunne verspreiding, hunne kolonisatiën, hun karakter, hunne instellingen, den trap hunner beschaving en vorderingen.Het Maleische schiereiland, door de bewoners zelven Tanah Malayu, d.i. het land der Maleijers, geheeten, werd vroeger door de Europeërs algemeen, doch te onregte, voor de oorspronkelijke woonplaats der Maleijers gehouden, tot dat w. marsden's klassieke nasporingen op Sumatra in het bijzondere landschap Menang kabaoGa naar voetnoot(*), hetwelk tusschen de Palembang- en Siak-rivier in het Oosten en de Manjuta- en Singkel-rivieren in het Westen, | |
[pagina 546]
| |
en dus in het binnenland van dit eiland, onmiddellijk onder den evenaar, gelegen is, den zekeren oorspronkelijken zetel dezes merkwaardigen volks erkenden. Volgens de verklaringen der Maleijers zouden al hunne StatenGa naar voetnoot(*), welke door den Sundaschen Archipel verstrooid liggen, niets anders zijn dan volksverhuizingen uit het genoemde Menang kabao op Sumatra, den beroemdsten Staat des Archipels, van welks oude grootheid op de uitgestrekte, uitstekend vruchtbare, gezonde, sterkbevolkte en sedert de vroegste tijden bebouwde hooge vlakteGa naar voetnoot(†) in de binnenlanden van Sumatra talrijke sporen voorhanden zijn. Zelfs de groote vruchtbaarheid dier gezond gelegene hooge vlakte, wegens haar gematigd luchtgestel, verhief ontegenzeggelijk hare bevolking tot eenen hoogeren trap van bekwaamheid en beschaving boven de volksstammen der lagere, moerassige, heete naburige kustlanden, doch veroorzaakte echter ook daardoor eene toenemende, en voor de niet geringe doch altijd bepaalde ruimte van den Moederstaat al te zeer toenemende bevolking, welke die bevolking noopte tot het aanleggen van overzeesche Koloniestaten. Van arme, ruwe, verstrooide visschers- en jagersvolken, zoo als crawfurd teregt aanmerkt, gaan zulke volkplantingen niet uit. Geheel Sumatra was in een vroeger tijdvak aan het oppergebied van Menang kabao onderworpen, en nog vindt men de bewijzen van deszelfs voormalige grootheid en oppermagt niet alleen in de praalvolle edicten en titels hunner Souvereinen, (dezelve heeten Maya Raja de Raja) en in den eerbied voor alle daartoe behoorende vorstelijke leden en takken, maar ook in de betrekkelijk uitmuntende aankweeking des binnenlands en in de aldaar eerst sinds kort ontdekte oudheden. De bevolking van 1 tot 2 millioen bestaat, met uitzondering van de arbeiders in de goudgroeven, uit landbouwers. De overblijfselen van beeldhouw- | |
[pagina 547]
| |
werk en opschriften in de nabijheid der oude hoofdstad komen, volgens rafflesGa naar voetnoot(*), den besten kenner dier gedenkteekenen, overeen met die, welke op Java ontdekt zijn, en bewijzen, dat zij onder den invloed van het Hindoe-geloof stonden, dat op Sumatra algemeen was, tot aan de invoering van het Islamismus in de XVde eeuw. Volgens overleveringen zoude de Koran reeds in de XIIde eeuw op dit eiland gepredikt zijn; maar dit is zeer onzeker, en er is geen naauwkeurig tijdstip van hunnen overgang tot de leer van mohammed bekend. Merkwaardig echter is dat volksverhaal, dewijl de volksverhuizing naar Singhapoera in het midden der XIIde eeuw valt. Indien echter de traditie aangaande Singhapoera, volgens de Maleische opgaven, zoo als marsden dezelve uit de aangehaalde bronnen mededeelt, ook in sommige punten, gelijk crawfurdGa naar voetnoot(†) heeft aangetoond, niet boven alle kritiek verheven is, (de Portugezen deelen dezelve reeds vroeger en met andere bijomstandigheden medeGa naar voetnoot(§)) toch blijft de hoofdzaak dier eerste Maleische volkplanting buiten Sumatra, op het schiereiland te Singhapoera namelijk, en der tweede volksverhuizing van daar, te weten de grondvestiging van Malacca, ontwijfelbaar zeker. De zeestaat van Singhapoera was, onder eene reeks van Vorsten met den Hindoschen titel Radja, een uitgebreide Handelsstaat, welke den nijd der Javaansche heerschers opwekte, en de Staat van Malacca was reeds magtig en glansrijk, van eene verbazende beschaving, vol weelde, welvaart, handel, tin-munten, vloten, verkeer met China, Indië, Oost-Azië en Arabië, met praalgebouwen en overvloed van schietgeweer voorzien, (eenige duizend stuks grof geschut, zegt de barros) met olifanten tot deszelfs verdediging, toen er de Portugezen als ver- | |
[pagina 548]
| |
overaars optraden, waarmede het verval der Maleische heerschappij begint. Eene rivier op Sumatra, welke van den berg Maha meru, den grooten Godenberg des Sumatraschen hooglands Menang kabao, afvloeit, heet Malayo, en stort zich ten oosten in de kustrivier, waaraan Palembang gebouwd is. Eene der vier hoofdafdeelingen der bewoners van Menang kabao heet insgelijks nog tegenwoordig Malayu. Dezen naam zal de uitgetrokkene Koloniestaat wel mede naar Singhapoera overgevoerd, en denzelven, met zijne heerschappij en volksgeslachten, door het gansche schiereiland verspreid hebben, dat nu, even gelijk Italië den naam van Magna Graecia bij de Hesperische volken behield, ook Tanah Malayu, het Maleische schiereiland, door de bewoners van alle Indische zeeën genoemd werd. Mogen in andere tijden zich welligt verwante takken van dezen oorspronkelijken stam ook elders heen verspreid hebben, zoo bleef toch de naam diens Malayu-stams bij alle verwante geslachten heerschende, dewijl de grootheid en roem van Singhapoera, vooral echter eenigzins later die van MalaccaGa naar voetnoot(*), welks vorstenstam zich tot de ijverigste aanhangers des Korans, welke tot denzelven uit den bloeijenden Indischen Staat GuzuratoGa naar voetnoot(†) overgevoerd werd, bekeerde, alle anderen in glans te boven ging, en zelfs den naam van en de herinnering aan den oorspronkelijken stam op Sumatra in den laatsten tijd geheel verdonkerd heeft. De taal dier Maleijers verspreidde zich, met hunne volkplantingen, hunne scheepvaart en handel, al vroeg over de kustlanden en eilanden des Indisch-Sundaschen Archipels; zij werd in deze wateren de algemeene omgangstaalGa naar voetnoot(§), lingua frança, der handelswereld. De naam Orang-Malayo, d.i. Volk der Maleijers, welke nog heden ter aanduiding der bewoners | |
[pagina 549]
| |
van het binnengedeelte van Menang kabao op Sumatra is blijven bestaan, werd echter niet alleen de benaming hunner afstammelingen op het schiereiland en de eilanden, maar kwam ook al spoedig in zwang voor de met hen vermengde of aan hen onderworpene volken, welke hunne onderdanen bleven, dewijl dezelve min of meer de Maleische taal en beschaving moesten aannemen; hij werd echter weldra meer bijzonder eigen aan de inlandsche volksstammen van den geheelen oostelijken Archipel, welke tot de Mohamedanen overgegaan waren, zoodat aldaar tot heden toe derzelver algemeenste volksverdeelingGa naar voetnoot(*) in Maleijers, gelijkduidig met Mohamedanen of geloovigen en in ongeloovigen of Heidenen in gebruik kwam. Deze verscheidenheid van de beteekenis des naams Maleijer moest ook tot velerlei afwisselingen in de onderlinge betrekkingen der volken aldaar aanleiding geven, welke tot nog toe onmogelijk in al hare deelen ontwikkeld kunnen worden; zoo veel echter is zeker, dat die Maleijers, welke zich zeer vatbaar getoond hebben voor het aannemen des Korans, sedert de XIIde en XIIIde eeuwen zich eerst van uit het gebied des Maleischen schiereilands, en dus van uit den Koloniestaat, en niet van uit het Moederland over het Sundasche Oosten verspreid hebben, indien zij dan ook al niet oorspronkelijk uit hetzelve zijn voortgekomen, zoo als vroegere historiën opgaven. Singhapoera, Malacca, Djohor zonden de eerste volkplantingen op de eilanden Lingga en Bintam, naar den Maleijer-staat op Borneo en naar de Maleijer-staten Kampar en Aru op Sumatra, en verspreidden zich op die wijze op vele andere punten tot op de verafgelegene Moluksche eilandenGa naar voetnoot(†). Hunne eerste kunst moest dus, onaangezien zij een akkervolk des binnenlands geweest waren, tot hunne verdere verspreiding noodzakelijk de scheepvaart worden; hunne eerste geographische verdeeling binnen hun afwisselend moussongebied moest op | |
[pagina 550]
| |
meteorologische gronden, naar de verschijnselen des schiereilands opgemaakt, in de landen met en tegen den wind (Leeward en Windward) naar het Westen en het Oosten vallen, welke zij, volgens de barros, Diban anguin en Atar anguin (sotto il vento per Ponente et sopra per Levante)Ga naar voetnoot(*) noemden. Hunne neêrzettingen zullen zich daarom bij voorkeur over de kusten der landen verspreid hebben, en welligt is door hen geen enkel eiland, geen enkel landschap geheel ingenomen, maar slechts gedeeltelijk bezet geworden, hetgeen hunne kolonisatiebetrekking, niet ongelijk aan die der oude Pheniciërs, wel in het algemeen bevestigt. Ook het Maleische schiereiland zelf, hetwelk, sedert den grootsten bloei der Portugezen en Hollanders aldaar, ook het schiereiland Malacca genoemd werd, ging vroeger, wel is waar, door, als geheel door hen ingenomen en onder hunne beheersching te zijn, terwijl dit echter werkelijk het geval niet was. En zoo als hier zijn overal, op alle andere Maleische eilanden en kusten, in de binnenlanden der gebergten en wouden de ruwere oorspronkelijke inboorlingen overgebleven, die hun tot heden toe het bezit der kusten meer of min betwisten. Op de minder begunstigde kusten echter zijn hunne eigene volkplantingen, die vroeger met Arabische, Perzische en Indische zeevarende en handeldrijvende volken in een bloeijend vreedzaam verkeer schijnen gestaan te hebben, door de later ingedrongene Portugezen, Hollanders en andere Europeërs op velerlei wijzen eeuwen lang in hunne eigendommen en bezittingen gestoord, onderdrukt en verdrongen; en zoodoende heeft zich in de spaarzamer bevolkte Maleische wateren die talrijke zeerooversbevolking der Orang laut (zeemannen) gevormd, die, als visschers, schippers en vrijbuiters, (reeds vóór de aankomst der Portugezen onder den naam Celati bestaande; zie de barros,) nog tegenwoordig op den laagsten trap der onbeschaafdheid staan en als halve wilden beschouwd worden. Deze kapervolken zijn nu wederom op de veelsoortigste wijzen met | |
[pagina 551]
| |
andere oorspronkelijke inheemsche stammen, zoo als de Siamezen, Bugis en anderen, vermengd, en staan met de meer beschaafde Maleische Staten, welke de helers dier dieven zijn, in velerlei betrekking; terwijl echter hun getal, sedert den bloei der vrijhaven en de vermeerderde bedrijvigheid van de aldaar inheemsche vrije volksstammen in handel en verkeer, aanmerkelijk vermindert. Het algemeene denkbeeld, dat het schiereiland, vóór de nederzetting der Malayu te Singhapoera, geheel onbewoond gebleven zoude zijn door andere volken, is niet waarschijnlijk; en, ofschoon er ook niets van de verdrijving der vroegere bewoners uit dezen Koloniestaat gezegd wordt, mag zulks toch wel voor een gedeelte aangenomen worden. De tegenwoordige negeraardige Samangs in het bergland van Quoda, de aldaar wonende ruwe Samsams van Siamsche afkomst, welligt zelfs de nog twijfelachtige Jakongs en Benuaas in de berg- en boschstreken van Rumbo, voorts de antieke, reeds door albuquerqueGa naar voetnoot(*) opgedolvene, grafgesteenten bij Malacca, alsmede de antieke tempel van het eiland Polvereira der Portugezen (naauwkeuriger Pulo varela, d.i. eiland des tempels) in de nabijheid van Malacca en te Barala, waarvan de barrosGa naar voetnoot(†) slechts in het voorbijgaan melding maakt, en welke op nog oudere Hindo-koloniën kunnen terugwijzen, maken die stelling zeer onwaarschijnlijk. Evenwel kan de schaarsche en slechts groepswijze bevolking die snelle inbezitneming, waarbij van geenen oorlog met de inboorlingen gesproken wordt, wel zeer begunstigd hebben. De vermengingenGa naar voetnoot(§) des Maleischen volks in Patam met de stammen der Siamezen, die der Maleijers met de stammen der Bugis, de mengeltaal der Jakongs en Benuaas, behooren welligt tot veel vroegere tijden, als ook het Sanscritische toevoegsel der Maleische taal zelve. Naast dat volksverhaal der Maleijers is hunne taal als | |
[pagina 552]
| |
eene tweede hoofdbron der kennis van dit volk zelf aan te merken, welke den betrekkelijk modernen oorsprongGa naar voetnoot(*) der Maleijers, als Natie, tot onbetwistbare klaarblijkelijkheid brengt. Wij volgen hier de nasporingen eens geoefenden kenners, crawfurdGa naar voetnoot(†) namelijk, die zich hierbij rigt naar de taalvorschingen zijner voorgangers, w. marsden en Dr. leyden. Zij heeft 20 medeklinkers, 5 klinkers en 2 tweeklanken, doch geen inlandsch schrift. Het bij hen, zoo wel als bij de Perzen en andere volken van het Oosten, met den Koran ingevoerde Arabische schrift heeft tot aanduiding van eigendommelijke Maleische klanken, welke den Arabieren ontbreken, nog een aanvullend toevoegsel van 6 teekens verkregen. Alzoo heeft dit nieuwe Maleische alphabet 33 letterteekens, welker schorre Arabische uitspraak echter door de meerdere vloeijendheid en zachtheid van het Maleische taaleigen aanmerkelijk veraangenaamd wordt. In de spraakkunstige zamenstelling heerscht de grootste eenvoudigheid, zonder buigingen hoegenaamd, zonder geslacht, getal of naamval. Tot aanduiding van het enkelen meervoud dienen bijzondere bijgevoegde woorden; alle naamvallen worden door voorzetsels aangewezen; het werkwoord heeft slechts drie tijden: den tegenwoordigen, den verledenen en den toekomenden tijd, welke twee laatste door hulpwoorden gevormd worden, en slechts twee wijzen, de aantoonende en de gebiedende, enz. Hunne schrijftaal heeten zij sari, waarin alles niets anders is dan agregaat en juxta-positie en het gebrek aan buigingen en zamenstellingen van volzinnen door een aantal gedachtenstreepjes vergoed moet worden. Sporen eener oudere beschaving ontbreken deze taal geheel en al, zoowel als de beeldrijke gloed der andere Oostersche talen. Het stoffelijke der Maleische taal heeft hoofdzakelijk drieërlei hoofdbestanddeelen: 1. De woorden van het eigenlijke Malayu | |
[pagina 553]
| |
(27 deelen); 2. de woorden van den grooten Polynesischen taalstam, welke aan de gezamentlijke Maleische taaltakken der Indische Zuidwereld in eenen uitgebreiden zin gemeen zijn en er de helft van uitmaken (50 deelen); 3. Sanscritische woorden (16 deelen). Bij deze drie hoofdbestanddeelen komen nog eenige toevallige inmengselen: Arabische (5 deelen) en in de nog overige verhoudingsdeelen tot het getal van 100 eenige Javaansche, Kalingusche, Perzische, vooral echter van geheel vreemde woorden, Portugesche, Hollandsche en eenige weinige Engelsche woorden. In de meest talrijke Polynesische aandeelen der taal vindt men de sporen der eerste, geringste beschaving, voorgesteld in het getallenstelsel en de namen der nuttigste planten, metalen, dieren, alsmede in vele benamingen, welke ook de ruwste taal bezit, zoo als: hemel, maan, berg, oog en m.a. De Sanscritische ingeslopene woorden zijn minder in getal; zij zijn hier spaarzamer voorhanden b.v. in de Javaansche tongvallen, en beteekenen bijna allen slechts mythologische voorwerpen of afgetrokkene denkbeelden, zoo als: oorzaak, tijd, verstand, wijsheid enz.; zij zijn, even als hun heldendicht, hetwelk de verminkte Sagen van mahabharat en ramayan bezingt, wel een bewijs huns vroegeren omgangs met de Hindoes, in een' overouden tijd, naar alle waarschijnlijkheid vóór hunne vermenging met volken van Arabische en Perzische afkomst (van Guzurati), die hun daarentegen met den Koran de Arabische toevoegsels tot hunne taal, en uit de Arabische wereld van vertelling stof tot hunne romantische litteratuur aanbragten. Onder de veelvuldige Polynesische talen (Javaansch, Maduresisch, Bali, Lampong en m.a.) heeft de Maleische taal de meeste toevoegsels uit het Arabisch verkregen door den Koran, deszelfs uitleggers, en het ceremonieel van het Islamisme. Het Arabische schrift verdrong de oudere bestaande schrijfwijs, (Devanagari, of een Siamsch alphabeth)Ga naar voetnoot(*) en de theologische, metaphysische, wetgeleerde en ceremoniëele | |
[pagina 554]
| |
woordenpraal, welke den vromen Muzelman onontbeerlijk is, met vele daaraan verbondene spreekwijzen, verkreeg de overhand, maar konde toch wegens het eenvoudige karakter van den Maleischen taalbouw slechts bij haar ingevlochten, doch niet ganschelijk met haar zamengesmolten worden, en marsden konde in het geheel slechts 32 Arabische woorden vinden, (zoo als: oorzaak, twijfel, waarde, deugd e.a.) welke het Maleische burgerregt verkregen hadden. Van de Telinga-taal op Coromandel werden hoofdzakelijk de handelsuitdrukkingen in het Maleisch overgenomen. Vroeger meende men, dat marsden en Dr. leyden het geheele veld der bijna onvruchtbare Maleische litteratuur (in the Asiatic Researches, T. X) bijna uitgeput hadden; maar eerst onlangs heeft raffles den inhoud hunner JaarboekenGa naar voetnoot(*) medegedeeld, en door jacquetGa naar voetnoot(†) is derzelver grootere menigvuldigheid bekend geworden, ofschoon zij in haren omvang over het geheel, zoo wel als in de bijzonderheden, tegenover de letterkunde der andere Oostersche talen, zoo als jacquet zich uitdrukt, nog altijd dwergachtig blijft. Oorspronkelijkheid van voortbrengselen, welke de Javaansche litteratuur in zulk een' hoogen graad bezit, ontbreekt haar; zij heeft maar weinig metrieks, hetgeen naauwelijks poëzij genoemd mag worden, meest proza, het Arabische nabootsende. Het eenige eigendommelijke hunner dichterlijke voortbrengselen zijn de zoogenoemde Pantuns, vierregelige versjes met afwisselende rijmen, waarvan de twee eerste regels beeldend datgene voorstellen, hetwelk de beide laatste in eene gevoelige, hartstogtelijke of zedekundige betrekking bepaalder uitdrukken; zij zijn zeer luchtig, vrolijk, worden bij beurtgezang gereciteerd, en maken dikwijls uren lang het gezellige onderhoud der Maleijers uit. Hunne Sayar (van het Arabische Shaiar) zijn langgerekte metriek zamengestelde romaneen, naar Arabi- | |
[pagina 555]
| |
sche voorbeelden, zonder eenige dichterlijke vlugt. Hun proza bevat alleen romans of verhalen van enkele geschiedkundige gebeurtenissen, daden van helden of krijgsaanvoerders, waartoe de stof meestal uit grootere Indische heldendichten of uit Arabische Sagen en vertellingen, zooals van eenen Radja secander,Ga naar voetnoot(*) d.i. alexander, of uit inlandsche krijgstogten ontleend, doch misvormd en overdreven is, en het geheel, zegt crawfurd, is eentoonig, geesteloos, kinderachtig, en de zedeleer, daarin vervat, zwak. Dr. leyden heeft zulke Sayar, (Sadjarah Malayu) bijeenverzameld, en raffles heeft dezelve uitgegeven. Deze tegenwoordige gedaante verkreeg de Maleische letterkunde ongetwijfeld eerst op het Maleische schiereiland onder de aldaar plaats hebbende omstandigheden, veroorzaakt door de invoering des Korans en den voor hoogere ontwikkeling niet zeer gunstigen, meer en meer toenemenden invloed van vreemdelingen, in eenen tijd, dat de eenvoudigheid van den bouw hunner nog onvolkomen gevormde taal derzelver hoogere letterkundige vorming, welke al te vroeg op haar toegepast werd, moest in den weg staan. Hare gebrekkigheid echter maakte deze zoo eenvoudige, zachtvloeijende, geheel kunstelooze taal zeer toegankelijk voor alle vreemdelingen, die den Archipel overstroomden, en verspreidde haar zoodoende over al de Sundasche wateren, alwaar zij tegenwoordig elken reiziger, handelaar en beambte, den ganschen Archipel door, onontbeerlijk is. Als taal werd zij het middel van verstandhouding en verkeer, in de verschillende Maleische koloniën, met de meest verscheidene inheemsche stammen der eilanders, zoo wel als voor deze beiden in hunnen omgang met vreemdelingen, vooral Europeërs, even als het Perzisch onder de Hindostansche volken. De verwaandheid dergenen, die, deze taal kennende, zich ook konden beroemen dezelve met het Arabische schrift des Korans te kunnen schrijven, droeg ook | |
[pagina 556]
| |
veel bij tot derzelver verspreiding, naardien alle andere ongewijde alphabeths en de schrijvers daarvan door de dweepachtige Muzelmansche Maleijers veracht werden. Van uit het schiereiland Malacca ging deze alzoo gevormde taal weder terug over het kustenland van Sumatra, naar Borneo, Java, Celebes en verderop naar het Oosten tot op de Moluksche eilanden, waar de groote gelijkvormigheid van zeden, leefwijze en toestand aller Maleische volkplantingen, sedert het tijdvak dat hunne taal den tegenwoordigen vorm aannam, ook de grootste eenvormigheid en eene bijna niet te onderscheidene eenzelvigheid harer tongvallen veroorzaakt heeft. Ofschoon de Polynesische met de Maleische taal verwante tongvallen ontelbaar zijn, en men deswege deze Polynesische taalgroep wel eens met de Kaukasische vergeleken heeft, zijn toch zoodanige Maleische dialecten, welke door magtiger, talrijker stammen met eenige beschaving gesproken worden, slechts drie in getal, het eigenlijke Maleisch, het Javaansch en het Bugisch, wier Maleische woordenschat zeer goed in één woordenboek zou kunnen vereenigd worden, hetwelk echter de letterkunde, ondanks de aanzienlijke bouwstoffen, door marsden geleverd, nog niet volledig bezit. Daarentegen onderscheidt zich de Maleische taal van den oorspronkelijken stam op het continentale Menang kabao het meest van alle overige Maleische tongvallen. De taal van Quedah, hoewel het verste ten westen, werd door grawfurd het zuiverste bevonden van alle ingeslopene vreemde woorden; maar hoe verder men naar het Oosten komt, des te meer zijn de Maleische spreekwijzen zeer bedorven en met Portugesche, Hollandsche en andere taalinmengselen verbasterd. Intusschen, wanneer ook al de Maleische taal en litteratuur geene hooge waarde hebben als voortbrengselen van een' hoogeren en meer algemeen gevormden trap van menschelijke beschaving, zijn dezelve toch zeer belangrijk voor de bijzondere kennis der geschiedenis van het Oosten, en vooral van de bewoners der wijduitgestrekte eilanden en schiereilanden van Indië, Straat Sunda en Australië, zoo wel vóór als na den tijd der invoering van den Koran. Het Isla- | |
[pagina 557]
| |
misme, zegt raffles,Ga naar voetnoot(*) vernietigde de instellingen der Maleijers en bespoedigde hun verval; Sagen en bouwkunstige gedenkteekenen bewijzen den hoogeren trap hunner vroegere beschaving, waarvan echter niet één letterkundig gedenkteeken van vóór het Arabische tijdvak overgebleven is. Te vroeg, helaas! stierf Dr. leyden, die het eerst in 1805 aan de beoefening der Maleische talen een nieuw leven gegeven, en zich aan die taalvorschingen toegewijd had, eer hij zijne bijdragen tot de Maleische geschiedenis van vóórGa naar voetnoot(†) den tijd des Mohamedismus, door hemzelven uit de Maleische letterkunde geput en met aanmerkingen voorzien, konde bekend maken. Daarentegen heeft raffles uit dezelfde bron hunne maritime instellingenGa naar voetnoot(§) bijeenverzameld en onlangs medegedeeld. Hij heeft daardoor een vroeger vooroordeel tegengegaan, dat zij volstrekt geene jaarboeken en wettelijke instellingen bezitten, en alles bij hen slechts op overlevering berusten zoude.
(Het vervolg en slot in het volgende No.) |
|