Het loterijlot.
Te Hamburg hadden langen tijd twee zusters van harer handenarbeid geleefd; doch zij werden oud en voor de toekomst bezorgd. ‘Ware het niet goed,’ zeî de eene, ‘als wij cens iets in de Altonaër loterij zetten, op lat het geluk een deurtje mogt open vinden, wanneer Onze Lieveheer eens aan ons denkt? - ‘Neen,’ gaf de andere ten an woord, ‘zoo het Gods wil is, dat ik iets uit de loterij zal trekken, dan behoef ik er niet in te zetten.’ Nog lang duurde het geschil hierover; maar elke van beide bleef bij hare meening. De eene speelde, de andere bad. Een jaar verliep, en de eerste had een Niet gekregen. De andere vond op eene wandeling een loterijbrietje met vijf nommers. ‘Ziet gij nu wel,’ sprak zij bij hare tehuiskomst tot hare zuster, ‘dat ik niet in de loterij behoef te zetten, om er in te kunnen winnen?’ - ‘Maar, dan hebt ge er ook niet eens een briefje toe noodig.’ - ‘Wel, dat heb ik ook niet.’ - ‘Nu dan, geef mij uw lot; dan spaar ik verder mijn geld.’ - Den volgenden middag trok de loterij, en de zuster, aan welke het lot geschonken was, ging er mede naar Altona, waar zij, bij hare aankomst, vijf nommers aan de balustrade van het raadhuis hangen zag - de vijf nommers van haar lot! Buiten haarzelve van blijdschap vliegt zij het raadhuis binnen, dringt in de kamer, en met den uitroep: ‘Gewonnen! gewonnen!’ stort zij levenloos op den grond; de vreugd had haar gedood. Het lijk werd aan de zuster teruggebragt, en met hetzelve tevens de tijding der overgroote winst. Niet in het miuste door dit laatste verbaasd, zei zij bedaard: ‘Ziet gij nu; mijne zuster wilde volstrekt niet gelooven, dat ik uit de loterij wat trekken kon, zonder er in te zetten en zonder een lot te hebben. - Hare winst vermaakte zij aan het Magdalena-gesticht, waarin zij ook zelve de laatste
jaren van haar leven doorbragt.