Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 524]
| |
en de bijzonderheden, die van hem verhaald worden, in twijfel getrokken zijn. Volgens heusser, te Heidelberg, heeft thans ook een Zwitser, hisely, als zijn gevoelen te kennen gegeven, dat het werkelijk bestaan van tell waarschijnlijk, maar niet bewijsbaar, en, dat de overlevering wegens het schieten naar den appel, den watertogt over het meer der vier woudsteden, den stouten sprong uit de schuit en het dooden van gessler in de zoogenaamde Holle straat bij Küsznacht eene arabeske in de geschiedenis des lands was. De menigvuldige, reeds van de tiende eeuw af aan, uit Scandinavië, Grootbrittanje en Duitschland afkomstige Sagen, die alle van hetzelfde appelschot gewag maken; het volstrekte stilzwijgen der oude Duitsche en Zwitsersche kronijken over tell, en de uit echte bewijzen ontleende overtuiging, dat de latere kronijkschrijvers, rusz, etterlijn, tschudi enz. als bron hunner vertelling geene oorkonden maar een oud volkslied opgegeven hebben, - al deze omstandigheden en het door Professor schott te Lucern geleverde bewijs, dat op het slot te Küsznacht nimmer een herman gessler bewind gevoerd heeft, geven de overtuiging, dat de Sage van tell eene Mythe is, misschien in zeer vroege eeuwen door naar Zwitserland verhuisde Scandinaviërs derwaarts gebragt. Reeds in 1598 en 1607 twijfelde frans guilliman, van Uri, in zijn werk de rebus Helveticis, aan dit sprookje. Zijn twijfel was oorzaak, dat hij zijn land moest mijden, en toen hij terugkeerde, wilden de vrouwen hem in een' waterput werpen. Toen anderhalf jaar later freudenberger zijne Fabel van willem tell schreef, vorderde het kanton Uri van Bern, dat het hem ter dood zou doen brengen en deed zijn boek te Altdorf door den beul verbranden. De onlangs door vele bladen medegedeelde Latijnsche verzen, die men wil dat voor tell getuigen, bewijzen niets, daar zij tot een later tijdperk behooren. |
|