hebt, dat zij aan eene ongeneeslijke kwaal leed, deed den dichter zweren, dat hij haar elke dienst bewijzen zou, die zij van hem zou vorderen. Hij deed dien eed, en nu eischte zij van hem, dat hij haar zou doodschieten, vermits zij haar ellendig aanwezen niet langer kon verdragen; ‘maar,’ voegde zij op schimpenden toon er bij, ‘doen zult gij het zeker niet, want in dezen tijd van laagheid en schande (1811) is er in Duitschland geen man meer.’ - Dat was te veel voor een zoo vurig jongman als kleist! - ‘Gij vergist u,’ hernam hij; ‘ik zal uwen wensch vervullen.’ Beide reden nu naar eene lustplaats bij Potsdam, waar kleist haar eerst met zoo wisse hand een' kogel door het hart schoot, dat er geen droppel bloeds gestort werd; vervolgens joeg hij zich een' tweeden kogel door het hoofd. - Vreeselijk is het, dat de opening van het lijk der dame het bewijs leverde, dat haar ligchaam zich in een' volkomen gezonden toestand bevonden had; gelijk ook dienzelfden dag de tijding kwam, dat kleist eerstdaags een ambt bekomen zou, hetwelk hem van alle zorgen voor zijn levensonderhoud zou ontheffen. Toen hij stierf, was hij in eenen toestand van volstrekte armoede.