Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 408]
| |
Brief van den beroemden Walter Scott aan den zeekapitein Basil Hall, liggende ter reede van Portsmouth.Ga naar voetnoot(*)(Medegedeeld door van steenderen, te Harlingen.)
Mijn waarde Kapitein hall!
Daar de wind steeds onveranderlijk blijft, kan ik mijn' ledigen tijd niet beter besteden, dan door een paar noten te schrijven op mijnen Roman, de Oudheidkenner, die in uwe bijzondere achting deelt. De ideale waarde, die gij aan denzelven hecht, zal welligt vermeerderen door de bijvoeging van eenige aanmerkingen, en de verklaring der daarin voorkomende zaken welligt bijdragen, om de redenen te verklaren, waarom dat kind mijner verbeelding eene zekere voorkeur van deszelfs Schrijver geniet. Het is voornamelijk omdat slechts een klein getal mijner Romans een volledig afbeeldsel bevat van de daarin voorkomende personen. In den Oudheidkenner vindt men het afbeeldsel van den vriend mijner kindschheid, mijner jeugd en mijner mannelijke jaren. Deze gelijkenis werd indertijd ontdekt door de scherpzinnigheid van m. james chalmers, Advocaat te Londen, een zeer achtenswaardig man, zoo wegens de onomkoopbaarheid in zijne zaken, als de matige belooning, welke hij voor zijnen arbeid vorderde. Hij is langen tijd de vriend en correspondent mijns vaders geweest. M. james chalmers was een warm beoefenaar der Letteren en is dit tot op het einde van zijn leven gebleven, dat langer gerekt is geworden dan gewoonlijk het geval is. Hij had nasporingen gedaan, van wien de Schotsche Romans waren, die van tijd tot tijd het licht zagen; en toen hij den Oudheidkenner gelezen had, zeide hij aan mijnen vriend william erskine, dat hij | |
[pagina 409]
| |
walter scott voor den Schrijver dier geheimzinnige werken hield, hoewel hij daaromtrent geen het minste blijk van zekerheid konde geven. Hij vestigde dit zijn gevoelen, dat jonathas oldbuck van monkbarns het afbeeldsel was van george constable de wallace craigie te Dundee, daarop, dat deze twee of drie malen in de week bij den Vader van scott at, wanneer hij te Edimburg kwam, en dat zijne woorden en zijne wijze van handelen in dien vernuftigen Roman werden wedergevonden. Ik werd door die ontdekking zeer verrast, omdat ik in het denkbeeld verkeerde, allen schijn van persoonlijkheid vermeden te hebben. Het was mij inmiddels zeer moeijelijk een' persoon te Londen uit te denken, die dien ouden reeds jaren lang overleden vriend mijns Vaders kon gekend hebben, te meer daar hij de laatste jaren zijns levens in eene volslagene afzondering had doorgebragt. Om de nagedachtenis van dien vriend, die op het land algemeen geacht werd, in eerbiedige herinnering te houden, had ik gebruik gemaakt van den tijd, dat ik mij aan gene zijde van het Kanaal bevond. Het huis van george constable, zeide men mij, was verwoest, zijne landgoederen waren voor schulden verkocht; voortgesproten uit teleurstellingen, door hem in den handel geleden; ook schilderde men mij dien man geheel anders af, dan hij inderdaad was; hij zou een gierigaard, - een menschenhater geweest zijn; gebreken, waarvan hij slechts flaauwe tinten in zijn karakter vertoonde. Hij was een vrolijke kwant, - een echte humorist. Ik was aan dien man zeer veel verschuldigd voor de weldaden, die ik van hem genoten had. Onder anderen herinner ik mij het tijdstip, waarop ik eenigen tijd te Prestonpans bij mijne tante janet scott, eene der edelste vrouwen, die gaarne alles opofferde, om een' vriend, een' bloedverwant, die ziek was, hulp, gemak en herstelling te doen genieten, had doorgebragt, George constable kwam tezelfder tijd in de nabuurschap wonen. Ik heb altijd gemeend, dat zulks geschiedde uit eene teedere belangstelling, welke hij mijner tante betoonde, die, hoewel niet meer in den bloei harer jaren, evenwel nog schoon- | |
[pagina 410]
| |
heid en frischheid bezat, en in hare jeugd eene zeer schoone vrouw moet geweest zijn. Hoe zulks ook zij, wij wandelden dagelijks met ons drieën. De oudheidkenner was steeds mijn getrouwe en gemeenzame vriend. Hij was het, die mij shakespeare deed kennen en verstaan.Ga naar voetnoot(*) Hij gaf mij ook eene verklaring van den bloedigen veldslag van Prestonpans,Ga naar voetnoot(†) waarvan hij, op eene veilige plaats, de verschrikkelijke uitkomsten gezien had. Er waren nog vele andere zaken, die hij ons mededeelde, en hoogstbelangrijke boeken, die hij ons voorlas, met eene vrolijkheid, die hem beminnelijk maakte. - Ik heb van dit alles in de laatste drukken mijner Romans gesproken, doch niet zoo uitgebreid als ik het thans doe. De voorkeur, die ik altijd heb gehad en altijd voor den Oudheidkenner zal behouwen, spruit voort uit de betrekkingen van dezen Roman met de herinneringen mijner eerste jeugd. Ik sta thans gereed eene zeereize te doen om mijne gezondheid te herkrijgen, even als ik deed toen ik slechts tien jaren oud was. Welnu, ik ben de eerste niet, die eindigen zal zoo als hij begonnen is; maar het is een heilige pligt, de namen in dankbare en erkentelijke herinnering te houden van hen, die mij hulp en bijstand, in mijn rondzwerven door dit leven, bewezen hebben, en onder dezen tel ik met genoegen vooral den ouden george constable en mijnen vriend basil hall.
Portsmouth, den 27 October 1831.
|
|