Hulde aan den heer M. Westerman, directeur van den schouwburg te Amsterdam, bij gelegenheid van zijn afscheid als tooneelspeler aan dezen schouwburg, 15 april 1847.
Eerwaardig overschot der oude priesterschaar,
Die eens aan d' Amstelboord den staf der kunst mogt zwaaijen,
U wijdt het jong geslacht een offer op 't altaar;
De grijsheid oogst de vrucht, die eens de jeugd kon zaaijen.
Met Ziesenis en Snoek en Bingley naauw vereend,
Zaagt ge uit het kunstenkoor al uwe broed'ren rukken.
Gij bleeft ons!... En de traan op 't roemrijk graf geweend,
Hij voedde 't lauwerblad, dat we om uw slapen drukken.
[pagina 343]
[p. 343]
Getrouw aan d' eigen grond, die u als jong'ling zag,
Bleef hier de kunst uw doel, en, wars van 't ommedwalen,
Aanschouwt gij d' avond hier van d' allerschoonsten dag,
En koestert u de gloed van de eigen zonnestralen.
Als burger hoog vereerd, gevierd als kunstenaar,
Als vader, echtgenoot, als bard opregt gehuldigd,
Is onze lof de lof van Amstels burgerschaar,
Die tot op dezen dag haar dank u is verschuldigd.
Nu staat gij aan het eind der schoon vervulde baan,
En blikt met zelfwaardij terug op vroeger dagen;
Nu rust het grijze hoofd op groene lauwerblaân,
Doch 't hart slaat nog vol vuur, als 't vroeger heeft geslagen.
Leef, leef nog voor de kunst, strek nog tot gids en ster
Voor jonge broeders in het moeilijk voorwaarts streven;
Rigt hun onzeek'ren voet.... en wenk hun nog van ver,