Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Na den bededag. Aller oogen wachten op U, enz. Ps. CXLV:15 en 16. Geld, Burgers, geld! de nood is hoog; Op 's Heeren gunst wacht aller oog. Zijn milde hand bleef voor u open. Het hemelsch Manna der woestijn Mag thans in uwe koffers zijn: Geld, Burgers, geld, om brood te koopen! Gij, mildbedeelden, denkt soms niet, Als overvloed uw' disch voorziet, Hoe velen door ontbering lijden. De honger is een vreeslijk zwaard, Een vijand voor geen magt vervaard, Vernietigend, wie hem bestrijden. Geld, Burgers, geld! ons smeekgebed Heeft nog den honger niet belet Zijn prooi tot in het graf te slepen. Het smeekend kind ziet de ouders aan; Hun holle blik ontwelt een traan En wanhoop heeft hen aangegrepen. Het laatst en schamel overschot Verdween, - daar rijst de beê tot God [pagina 344] [p. 344] Om voorraad in de leêge korven; - Maar grijnzend tast de honger rond En griffelt op der veegen mond: ‘In Neêrland van gebrek gestorven!’.... Geld, Burgers, geld! gewelf en muur Weêrgalmden van 't geheiligd vuur, Dat op den Biddag ons bezielde. Wij smeekten redding uit den nood; En wee, - wie hart en handen sloot, Nadat hij in den tempel knielde! Wij offerden voor 't vaderland, Voor watervloed en fellen brand: Geen storm en vloed scheurt thans de dijken; De ellende kermt en bidt en klaagt. Vult de open hand, die hulpe vraagt; Laat niemand van gebrek bezwijken! Stort uit, stort uit, wat honger still'! Bij 't woord de daad, naar 's Heeren wil; Bij vast geloof, gebed en gaven. De Koning, die het voorbeeld gaf, Bad werend 's Hemels zegen af En de uitgevasten deed hij laven. Geld, Burgers, geld! verkeer de klagt In blij gejuich; verhoor, verzacht De lijdenskreten in ons midden! Ach, de uitgeteerden smaken niet De zaligheid, die 't geven biedt! En morren zij? - o neen! zij bidden. Wie in genot u nedervlijt, De spijze ontvangt te zijner tijd, - En sluimert bij den kreet der smarte, Ontwaakt: - ginds dreigt de hongerdood; Elk offer, dat zijn vuist omsloot, Zal u, als druppels vloeiend lood, Ééns branden op het schuldig harte! Mei, 1847. j.j. wijsmuller. Vorige Volgende