| |
De weduwe van vijf mannen.
In het midden van het vorig jaar zag men te Parijs eene Engelsche dame, die op vrij jongen leeftijd (zij was nog geen 25 jaar) reeds achter elkander weduwe van vijf mannen geweest was. Zulk een verschijnsel wekte natuurlijk algemeene nieuwsgierigheid; en geen wonder dus, dat weldra de lotgevallen bekend werden, die zoo zonderling eene uitkomst te weeg gebragt hadden.
Mejufvrouw *** was nog niet volkomen 16 jaren oud, toen zij haar eerste huwelijk te Gretna-Green aanging. De trouwplaats alleen levert getuigenis genoeg, dat deze verbindtenis, althans van baren kant, er eene van genegenheid was. Twee minnaars dongen om strijd naar hare jeugdige liefde; elk had, gelijk twee helden uit den ouden tijd, eene magtige voorspraak; de een der mededingers werd door de familie begunstigd, maar de ander door de juffer zelve. Natuurlijk won de laatste den prijs. Ten einde alle hinderpalen te vermijden, besloten onze jonge lieden tot een reisje naar Schotland, en riepen er de dienst in van den beruchten smid, die zoo menige Engelsche gelieven een, twee, drie in den huwelijksband geklonken heeft, zonder te vragen of papa en mama er ja of neen toe zeiden. De trouwing was juist even verrigt, toen de min begunstigde mededinger opdaagde. Hij was de vlugtelingen gevolgd met al den spoed, dien zijn goud van de postrijders verkrijgen kon; maar de vlugtelingen waren hem een' geheelen nacht vooruit, en al wat hij doen kon was, tijdig genoeg aan te komen, om te zien, dat hij een paar uurtjes te laat kwam. ‘Uwe jagtpartij is niet zeer gelukkig geweest, mijn waarde heer,’ zeî de pas getrouwde man, in den trots der zegepraal de les vergetende, dat men een' overwonnen vijand niet nog bespotten moet; ‘gij ziet, wij zijn gehuwd.’ - ‘Dit zij zoo,’ hernam de ander; ‘ik kwam te laat om het te verhoeden, maar niet te laat om over mijne teleurstelling wraak te nemen.’
| |
| |
Het duël aannemende, wilde de jonggetronwde bedingen, dat het eerst den volgenden dag zou plaats hebben, doch zijn jaloersche medevrijer weigerde hierin te bewilligen; gebelgd wilde ook de ander niet aandringen, en met de eerste de beste secondes, welke zij vinden konden, begaven de twee kampvechters zich naar eene geschikte plaats. Men vocht met pistolen, en de jonge man, zijns vijands kogel in het voorhoofd ontvangende, viel, om niet weder op te staan.
Op deze wijs werd Mevrouw *** weduwe twee uren na het sluiten van haar eerste huwelijk. Het avontuur maakte zoo veel gerucht en gaf aanleiding tot zoo vele ergerlijke uitstrooisels, dat men geen beter middel wist uit te denken, om daaraan een eind te maken, dan de jonge vrouw zoo spoedig mogelijk op nieuw te doen trouwen. Ontmoedigd door de gevolgen van hare eerste ongehoorzaamheid, onderwierp zich ditmaal Mevrouw *** aan de wenschen harer ouders, die, als gewoonlijk vooral het verstand raadplegende, voor haar eenen man uitkozen, reeds van rijpere jaren, en overigens alle mogelijke maatschappelijke waarborgen aanbiedende. Het was een gewezen koopman, bezitter van een zeer ruim vermogen, dat hij door de vereerendste vlijt verworven had. Waarschijnlijk was het voor haar gekozen geluk niet dat, waarvan eene zoo poëtische en zoozeer tot romaneske liefde genegene ziel, als die van Mevrouw ***, gedroomd had; doch zij wist zich in haren nieuwen toestand te voegen, en had misschien ook nog niet ten volle ondervonden, wat hij onaangenaams voor haar hebben kon, toen haar echtgenoot ontdekte, dat, ter vereffening van eenige zaken, zijne tegenwoordigheid voor eene korte poos op het vasteland vereischt werd. Zijne vrouw in Engeland achterlatende, stak hij het Kanaal over; maar de stoomboot, waarop hij zich ingescheept had, werd door een' geweldigen storm overvallen, op de rotsen der kust geworpen, en Mevrouw *** was voor de tweede maal weduwe.
In haar ongeluk zocht zij troost in gezelschappelijk verkeer; een genoegen, dat voor eene piepjonge weduwe, wier persoonlijke aanlokkelijkheden door die van een zeer aanmerkelijk vermogen verhoogd werden, juist niet moeijelijk te erlangen was. Onder de velen, die haar oplettendheden bewezen, neigde zich haar hart tot een jong en elegant heertje, vol bevalligheid en vernuft, die haar voorkwam alles in zich te vereenigen, wat in staat was haar haar geleden
| |
| |
verlies meer dan toereikend te vergoeden. Zoodra derhalve de vereischte tusschentijd verloopen was, begon de regering van haren derden echtgenoot onder de gunstigste voorteekens.
Aanvankelijk scheen ook niets het geluk van dezen echt te zullen storen; doch weldra, zelfs reeds toen nog de liefde voor zijne vrouw niet verkoeld scheen, begon de nieuwe man, onder het polijsel van zijn bevallig uiterlijke, ondeugden aan den dag te leggen, die niet missen konden dit geluk te ondermijnen. Zijn heerschende hartstogt was speelzucht, en daaraan gaf hij zich nu met zulk eene woede over, dat hij in korten tijd het overschot van zijn eigen vermogen en geheel het vermogen zijner vrouw verspeeld had, en, radeloos van wanhoop en schaamte, tot een waardig besluit, zich een' kogel door den kop joeg.
Drie zoo snel op elkander gevolgde rampen zouden Mevrouw *** misschien den moed benomen hebben, om nogmaals in de huwelijksloterij haar fortuin te beproeven, ware het niet dat hare tijdelijke omstandigheden thans een' nieuwen echt voor haar tot eene noodzakelijkheid gemaakt hadden. Door haren derden gemaal zoo goed als aan den bedelzak gebragt en geene erfenis meer te wachten hebbende, was een huwelijk het eenige middel, waardoor zij aan de ijselijkheid van armoede en gebrek ontkomen kon. Ook moest hierbij geen tijd verloren worden; zij moest van de middelen, die zij nog bezat, de meestmogelijke partij trekken, en hare jeugd en bevalligheid aanwenden, om zich de beste kans, die zich mogt opdoen, te verzekeren. Ons weeuwtje spande dus hare krachten in, en de hemel, als 't ware om haar voor al hare beproevingen vergoeding te verschaffen, zond haar een juweel van het eerste water toe - eenen jongen, rijken en welgemaakten Baronnet. Speler of dobbelaar was deze niet; dan, helaas! welke menschelijke hartstogt leidt niet ten verderve, wanneer men er zich zonder perk of maat door laat beheerschen? Hij was een eerste wedrenner, en zette, bij deze halsbrekende liefhebberij, met eene razende drift beurs en leven op het spel. Bij elke harddraverij waagde hij aanzienlijke sommen in weddingschappen, en evenzeer lijf en leden in het rijden om den prijs bij elke zoogenaamde torenjagt. Het fortuin was hem, voor zoo ver zijne geldmiddelen betrof, tot dusverre nog niet geheel ongunstig geweest: winst en verlies hadden elkander nagenoeg opgewogen; doch minder gelukkig was hij als rijder dan als wedder; het lot
| |
| |
behandelde zijn persoon harder dan zijne beurs. Bereed hij zelf zijne paarden, dan tuimelde hij er meer keeren af, dan hij er afsteeg; maar, wel verre dat zijne tombades hem ontmoedigd zouden hebben, waren zij zoo vele prikkels, die hem aanspoorden, het bij eene volgende gelegenheid alweder te proberen en het eene volgende maal beter te maken. Deze edele volharding was hem reeds op verscheidene tanden, een gebroken arm en meer dan één gebroken rib te staan gekomen. Zijne familie en vrienden hoopten, dat een huwelijk hem voorzigtiger zou maken; en inderdaad eene korte wijl onthield hij zich, bij de wedloopen te verschijnen, en wijdde al zijnen tijd aan zijne beminnenswaardige vrouw; doch zoodra hij aan dit vreedzaam geluk gewoon raakte, begon zijn vorige hartstogt te herleven, en hij begreep, dat de genoegens van den echtelijken staat niet geheel onbestaanbaar waren met die van het paardrijden. Verscheidene der beste rijders uit geheel Engeland hadden zich tot een wedren bij de harddraverijen te Newmarket vereenigd; onze Baronnet voegde zich bij hen, besteeg zijn' snelsten renner, dreef dien tot den uitersten spoed, en deed weder eenen val, doch ditmaal zoo ongelukkig, dat hij op de plaats dood bleef.
De zoo noodlottig om het leven gekomen wedrenner had zijne vrouw tot uitsluitende erfgename van zijn geheele vermogen gesteld; maar zijn testament hield eenige misslagen van form in, die twijfelachtig maakten, of het al dan niet van kracht zou kunnen zijn. Een van des overledens nabestaanden kwam er ook werkelijk tegen op; de zaak werd voor de regtbanken gebragt, en, daar hare partij zeer bekwame verdedigers in het werk had gesteld, zag zich Mevrouw *** op nieuw met armoede bedreigd, toen haar tegenstander zelf haar den voorslag deed, om het proces door een huwelijk te eindigen. Onbetwistbaar was dit voor haar de meest geraden keus; onze nog steeds beminnelijke weduwe toonde zich daartoe niet ongenegen, en, voor de vijfde maal van naam veranderende, werd zij de gade van een' rijken landeigenaar, die voor den stoutsten vossenjager in geheel Northumberland gehouden werd. Nog niet lang was dit huwelijk gesloten geweest, toen deze vijfde man der dame de onvoorzigtigheid had, op eene zijner jagtpartijen over eene sloot te springen met een geladen geweer in de hand; door een ongelukkig toeval ging het af, trof hem in de borst en maakte een eind aan zijn leven.
| |
| |
Ziedaar de lotgevallen, waaruit Mevrouw ***'s huwelijksloopbaan bestaan heeft; en het is ten gevolge dezer reeks van ongelukken, dat zij, bijna nog in den eersten bloei haars levens, zich voor de vijfde maal weduwe bevindt; maar, hoe vreemd haar lot ook geweest moge zijn, het vreemdst van allen is, dat zij, na in de huwelijksloterij, althans wat den duur betreft, zoo allerongelukkigst geweest te zijn, toch nog steeds volhardt, eene kans te willen beproeven, die zich zoo hardnekkiglijk tegen haar verklaard heeft. Voor deze hare volharding zijn er echter verscheidene en niet ongewigtige redenen. Vooreerst, daar zij telkens slechts zoo kort gehuwd geweest is, heeft zij niet anders dan het mooije weder des huwelijks, eene opeenvolging van zoogenaamde wittebroodsweken, gekend, en nimmer de keerzijde der glinsterende medaille gezien. Nooit heeft zij de bittere teleurstelling van in rook verdwijnende geluksbegoocheling ondervonden; hare echtgenooten hebben haar nimmer eenig verdriet gedaan dan door hun sterven; zelfs de dobbelaar was zoo beminnelijk en zoo liefdevol jegens haar, dat zij, in spijt van al zijne gebreken, zijn gemis bitter betreurd had. Vervolgens bragt tot haren wensch, om eene zesde verbindtenis aan te gaan, nog eene reden toe, even zonderling als de wederwaardigheden, welke de aanleiding tot dien wensch gegeven hadden. Daar zij afwisselend zoo vele namen gevoerd had, wisten velen bijna niet langer, onder welken van al die namen zij haar moesten aanduiden; en het was eenige spotters in het hoofd gekomen, om haar, in zinspeling op het gedurig sterven harer mans, den bijnaam te geven van Mevrouw Blaauwbaard. Natuurlijk wenschte zij zich van dien spotnaam te ontslaan door eindelijk eens over het noodlot, dat haar vervolgde, te zegevieren. Maar haar vijfvoudig weduwschap had de drift harer Engelsche bewonderaars een weinig bekoeld. Zelfs de onversaagdsten gevoelden eene geheime bijgeloovige vrees, dat zij het lot van zoo vele voorgangers
zouden kunnen deelen. Mevrouw *** ondervond, dat er voortaan eene groote mate van kloekmoedigheid noodig was, om het waagstuk te ondernemen van haar te huwen, en misschien wanhopende, dien moed bij hare landgenooten, getuigen van hare ongevallen, te zullen vinden, kwam zij over naar Parijs. Waarschijnlijk is zij er niet in hare verwachting teleurgesteld geworden (want verder gaan de berigten niet.) Zij was verleden zomer, gelijk wij boven zeiden, nog geen 25 jaren oud,
| |
| |
van eene uitsteekende schoonheid, en haar laatstvorige echtgenoot heeft haar bij een testament, waarop geene regtsvitterij de geringste aanmerking kon maken, een vermogen van, zoo men wil, 120,000 pond sterling nagelaten; waarlijk aansporing genoeg voor eenen Parijzenaar, en voor wien wel niet? om alle hersenschimmige beduchtheden in den wind te slaan, en te wagen haar zesde gemaal te worden. |
|