Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 311]
| |||||||||||||||||
De Britsche kolonie Singapore. (Singhapoera.)(Vervolg en slot van bl. 276.)
De inlandsche schatten des plantenrijks zijn nog weinig bekend. De aankweeking van vreemde gewassen is bij het kortstondige bestaan der kolonie nog niet zeer gevorderd. Op de hellingen der heuvels is wel een vruchtbare grond; doch in het Noorden des eilands strekken zich zandige vlakten uit, welke onvruchtbaar en ongeschikt zijn tot den korenbouw of groote tropische aankweekingen, maar zeer dienstig voor vruchtboomen der heete zone. De Kokospalm, de Mango (Mangifera Indica), de Oranjeappel groeijen in de bosschen in het wild; de Mangustans, Dukuks, Ananassen en meer anderen ontbreken hier ook niet; maar zij missen de behoorlijke oppassing, en de goede vruchten moeten ingevoerd worden. Ook wassen hier groenten, zoo als Komkommers, Eijerplanten, Yams, Bataten e.a., maar de teelt van Kool, Bloemkool, Artisjokken, Aardappelen en andere Europesche gewassen zoude hier in het tropische klimaat vergeefsche moeite zijn, daar dezelve ook op Java evenmin, als in de West-Indiën, op Cuba, Jamaica, beneden eene hoogte van 3000 voet boven de oppervlakte der zee, voortkomen. Derzelver aankweeking zoude waarschijnlijk op Singapore eerst op eene hoogte van 4000 voet gelukken, welke hoogte echter aan het gansche eiland ontbreekt. Hier op Singapore, zoo na onder den evenaar, hebben de gewassen aanhoudend bloemen en vruchten tevens, en deswege zoude elk jaargetijde tot tuinbouw geschikt zijn. Evenwel is de proeve met het aanplanten des koffijbooms hier niet gelukt; eenige kruidnagel- en muskaatnotenboomen hebben, wel is waar, reeds vrucht opgebragt, doch de grond schijnt er niet veel van te beloven; ook willen de peperplantaadjen hier niet regt voort, ofschoon hier zoowel als op Penang de bekwaamste Chinesche tuinlieden er zich mede bezig hielden. De geschiktste teelten voor dit klimaat moeten nog gevonden worden. Vrij van stormen en verwoestende orkanen, beveiligd tegen de vernielingen der sprinkhanen en de plagen van zoo vele andere schadelijke insekten, (Palmerworms, Hessian flies, enz.) en van de allesvertredende olifanten en de tijgerbenden der naburige tropische kustlanden, biedt het eiland Singa- | |||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||
pore voor een' gepasten landbouw ook een hoopvol, veilig verblijf aan. Van de inheemsche gewassen schijnt tot nog toe alleen met de UneariaGa naar voetnoot(*), Nuclea-Gambir, welke het Catchou (Terra Japonica) oplevert, het eerste begin eener geregelde aanplanting en van een nuttig gebruik gemaakt te zijn. De Uncaria is eene klimplant, die 3 tot 4 voet hoog wordt en den slechtsten grond voor lief neemt. De bladeren worden 3 of 4 maal in het jaar afgebroken, in ijzeren ketels met wat sago gekookt en daarna afgekoeld, waarbij zij een korrelig, zeepachtig afkooksel achterlaten, dat men, hard geworden zijnde, in stukken snijdt en bij het betelblad kaauwt, hetgene eerst wrang en zamentrekkend van smaak is, doch waarop spoedig een aangename, zoete, specerijachtige nasmaak volgt. De Fauna van SingaporeGa naar voetnoot(†) heeft sommige eigendommelijkheden, onderscheidene soorten van apen, vledermuizen (Vespertilio, Galeopithecus), onderscheidene Viverren, Ictis (nov. spec.), otters, twee soorten van katten, onderscheidene soorten van Eekhorens, waaronder een (Sciurus volucella) van de grootte eener huiskat, en een vliegend (Pteromys petaurista volgens finlaysonGa naar voetnoot(§) fraai bruin), stekelvarkens, de Aï (Bradypus tridactylus), de Pangolin, het zwijn, twee soorten van herten, het Indische ree (Cervus munjac) en het dwergmuskusdier (Moschus pygmaeus) kleiner dan de Europische haas, zonder gewei, zeer algemeen in het tropische Indië. Voorts de merkwaardige walvischaardige herkaauwer, de Dugong, of naauwkeuriger de Duyung der inboorlingen, (Halicore illiger of Dugong, van finlayson) die hier zeer algemeen en reeds lang bekend geweest, doch onnaauwkeurig beschreven is, en eenzaam op de eilanden dezes Archipels leeft, 2 tot 300 ponden a.d.p. zwaar wordt, zich met zeegras voedt, en een malsch vleesch, niet ongelijk aan jong kalfsvleesch, oplevert. Daarentegen ontbreken de groote viervoetige dieren des naburigen vastelands, zooals de Olifant, de Rhinoceros, de Tapir, de Tijger en de Luipaard, niet alleen op het eiland Singapore, maar ook op alle andere eilanden van dit kleine gebied. De Natuuronderzoeker diard heeft, gedurende een verblijf | |||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||
van drie maanden op Singapore, meer nieuwe soorten ontdekt dan in evenveel jaren in het uitgestrekte gebied van Cochin-China en Kambodja. Roofvogels zijn er weinig, noch arenden noch gieren; eerst sedert de nederzetting van menschen hebben ook de kraaijen hunnen intrek hier genomen. Volgens crawfurd loopt het gebrek aan hoendersoorten bijzonder in het oog, daar dezelve op het nabijliggende vaste land in menigte voorkomen, kennende men aldaar twee soorten van paanwen, drie soorten van fazanten, drie soorten van patrijzen. Ook de familie der watervogels is hier zeer gering; van het anders zoo rijke geslacht der Anaas slechts ééne soort, en de trekvogels dezer soort, welke buiten de keerkringen zoo bijzonder talrijk zijn, vertoonen zich hier nooit. Aan strijkvogels, vooral die zich door schoonheid en nieuwheid onderscheiden, ook aan klimvogels en steltenloopers is hier daarentegen eene groote menigte. Ook de amphibiën zijn hier zeer talrijk, schildpadden, Sauriërs, vooral ook slangen; crawfurd verzamelde gedurende zijn verblijf alhier zes soorten, die vergiftig zijn, en in het geheel veertig verschillende soorten, die echter zelden nadeel doen. Ten aanzien van Handwerken en Industrie, voor zoover deze laatste niet regtstreeks den handel zelv' aangaat, kan hier slechts weinig levendigheid bestaan. Het gewigtigste bedrijf van dien aard zoude de scheepsbouw zijn, naardien de plaats daartoe zoo buitengemeen welgelegen is, doch het ontbreekt aan scheepstimmerhout, en dat moest eerst aangevoerd worden. Smeden tot het vervaardigen van inlandsche wapenen, akkergereedschap en dergelijke waren er in 1825 reeds ongeveer zestig door de Chinezen aan het werk gesteld. De eenigste manufactuur, de bereiding namelijk van witte of parelsago uit de ruwe sago, die van Sumatra komt, is ook van Malacca door Chinezen op Singapore ingevoerd geworden. De Handel is de hoofdbezigheid dezer jonge volkplanting. De moderne stad SingaporeGa naar voetnoot(*) is binnen den omtrek eens driehoeks gebouwd, welks bazis, de zeekant, een klein half uur gaans is; in het oosten is zij begrensd door de zee, en ten noorden door een' wal, in het westen door eene ziltige | |||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||
zeebogt, die, ongeveer 300 voet breed, meer dan een uur gaans diep het land inschiet. Aan de westzijde is de grond zeer ongelijk, bestaande uit verbrokkelde zandsteenklompen, tusschen welke weder een vlakke bodem heenloopt, waarop Chinezen en eenige Maleijers wonen. De zilte baai is voor grootere schepen zoo wel als kleinere booten bevaarbaar en vol levendigheid. Aan den oever staan de pakhuizen, de voorraadstapels der Europesche en andere kooplieden, die er te allen tijde onmiddellijk hunne ladingen uit- en inschepen. Langs deze rij huizen loopen onderscheidene parallele straten, twee markten en een aantal dwarsstegen over de vlakte, welke door het militaire kantonnement ingenomen is. Buitenaf liggen veel hutten. Een kleine stroom verdeelt het leger, zoo heet het overblijfsel van een oud fort, dat omringd is door een' aarden wal, tegenover welken oostwaarts een andere wal ligt, met een daaraan grenzend oud bosch, waarin de meeste Maleijers hunne woningen hebben. Achter het kantonnement verheft zich een heuvel, op welken het Gouvernementshuis gebouwd zal worden. Bij opgravingen, die men aan de westzijde der stad gedaan heeft, vond men een' harden zandsteen met een opschrift op deszelfs smalle zijde, hetwelk ruw en uitgesleten was, doch kenbaar genoeg voor Pali, het religieuse Budha-schrift,Ga naar voetnoot(*) gehouden werd, waarvan zoo veel gedenkteekenen in Sumatra en Java aangetroffen worden, geene echter in de nu of ooit gebruikelijke alphabeths des lands. Op den rijzenden grond achter de stad hebben de Engelschen het woud uitgeroeid en den bodem met een liefelijk grastapijt bekleed en tot eene aangename wandelplaats ingerigt. Aan den west- en noordkant is het grootste gedeelte van dezelve met aloude ruïnen van baksteenen bedekt. Op de verhevenste plaats ligt de merkwaardigste puinhoop, op een vierzijdig terras, alwaar men veertien groote blokken zandsteen met gaten aantreft, die wel tot voetstukken der houten zuilen eener pagode kunnen gediend hebben. In het midden van het terras is eene soort van put, eene uitdieping, waarin waarschijnlijk het afgodsbeeld, eens Budha-tempels welligt, geplaatst geweest is, terwijl het andere muurwerk overblijfselen der vroegere priesterwoningen schijnt te wezen. Een ander terras wordt opgegeven voor de graf- | |||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||
tombe van den Maleischen Koning van Singapore, iskander-Shah, die in 1252 verdreven werd door de Javanezen, in 1253 Malacca stichtte en 1274 aldaar gestorven zijn zoude, zonder tot het Islamismus overgegaan te zijn. Maar dat kan ook wel eene legende wezen. Een getimmerte boven dit graf echter wordt door Mohammedanen zoo wel als door Indianen en Chinezen met aanbidding vereerd. Nog bemerkte crawfurd, dat een aantal der vruchtboomen, welke die oude bewoners van Singhapoera eenmaal zouden aangekweekt hebben, er nog heden, na verloop van 600 jaren, vooral aan den oostkant der hoogte blijven bestaan. Het zijn Durians, Rambutans, Duku's en Shaddaks en andere vruchtboomen van eene buitengewone grootte, maar zoo verbasterd, dat zij naauwelijks in hunne soort kenbaar zijn. Er zijn ook hier veel Terra-cottas en Chinesche koperen munten uit de Xde en XIde eeuw (b.v. van Keizer ching-chung uit de dynastie sung-chao, die in het jaar 967 stierf, van jin-chung ♰ 1067 en shin-chung ♰ 1085) gevondenGa naar voetnoot(*). Dat strekt tot certificatie dier vroegere Maleische volkplanting, en van derzelver verkeer met Chinezen: Chinesche munten waren bij alle Indische natiën in omloop, eer zij het Islamismus hadden aangenomen en de omgang met Europeërs bij hen doordrong; in menigte, zegt crawfurd, worden zij op Java opgegraven en zijn nog heden de eenige munt der bewoners van het eiland Bali, welke niet tot het Islamismus zijn overgegaan. In het nieuwgebouwde Singapore, dat uit eene Europeër-, Maleijer- en Chinezenstad bestaat en in het jaar 1819 maar ettelijke honderd visschershutten van Maleische zeeroovers telde, bestond in 1824, dus 5 jaren later, de bevolking reeds uit 10,683 inwoners; in 1827 uit 13,732, doch veel meer mannen dan vrouwen (in verhouding van 17:1), omdat noch uit Indië noch uit China vrouwen zich buitenslands begeven mogen. De meesten daarvan waren Chinezen, namelijk 6,088, Maleijers 4,790, Bugis of neêrzettelingen van Celebes 1,242, Malabaren en Coromandelaars 777, Javanezen 267, Bengalezen 244, Christen-inboorlingen 188, Europeërs 87, Armeniërs 19, Arabieren 8, Afrikaansche Negers 5. Bovendien vindt men er een aantal van 2,500 vreemdelingen, nu eens | |||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||
meer dan minder; een legio misdadigers, welke uit Indië hier heen gebragt worden (in 1827 bij de 600); aan krijgsmagt omstreeks de 1000 man. Zoo konde de gezamentlijke bevolking in dat jaar wel op 16,000 zielen aangeslagen worden, waarvan genoegzaam de helft van Chinesche afkomst wasGa naar voetnoot(*). Op deze volgen in talrijkheid de Maleijers van het eiland en deszelfs naast omliggende eilandjes; zij winnen echter niet, maar verliezen in volksmagt en staan bij de Chinezen ver in kunstvlijt ten achteren. Het zijn visschers, houthakkers, bootslieden, tuinlieden, kramers. De Maleijers uit de digtste nabijheid der kolonie zijn altijd de ruwsten; de landverhuizers van Malacca zijn onder de Maleijers altijd de leerzaamste en vlijtigste. Onder de Aziatische volken komen de Hindoes met betrekking tot kunstvlijt het naaste bij de Chinezen. Het aantal Engelschen is hier zeer klein, ongeveer 70 personen, en toch schenken zij aan de geheele kolonie leven door hunne kapitalen, hunne speculatiën, hunnen geest van onderneming. Een aantal groote handelshuizen hebben zich sedert hier nedergezet; ook is hier sedert 1823 de Singapore Native Institution opgerigt, welke uit een Maleisch en een Chineesch collegie en eene wetenschappelijke afdeeling bestaat, met het doel, volgens de inzigten des stichters, Sir th. raffles,Ga naar voetnoot(†) om door onderwijs en opvoeding der inboorlingen hunnen eigenen welstand te vermeerderen, en op het welvaren der inlanders het welzijn der Britsche volkplanting te grondvesten. Bij de oprigting van dit Instituut in 1823 stonden aan het hoofd daarvan raffles, wilberforce en grant, en bezat hetzelve bij inschrijving primitief een kapitaal van 25,000 Sp. matten. Het plan was, hier niet alleen voor de hoogere vorming en opvoeding der inlandsche jeugd te zorgen, maar ook voor het onderrigt der officieren en ambtenaren van de Compagnie, vooral in de landstalen en historiën; voorts tot algemeene verspreiding van wetenschap, kunst en beschaving, in verband gebragt met eene bijzondere strekking tot het uitroeijen der kannibaalsche menschenjagt, het afschaffen der slavernij en | |||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||
het verbreiden des Christendoms; problemen, welker oplossing raffles aanzag als een' heiligen pligt der Europeërs in die streken, tot vergoeding van al het bederf, dat zij sedert eeuwen door hunnen intrek ingebragt en verspreid hebben. De HandelGa naar voetnoot(*) door een vrij verkeer, de toenemende civilisatie der volken en het vervoer van de opbrengst hunner teelten en kweekerijen is het hoofdbedrijf der kolonie geworden, en heeft in een kort tijdsbestek de stoutste verwachtingen overtroffen. Vóór het jaar 1819 werd Singapore door geene Europeërs bezocht; in 1820 voeren er reeds eenige Aziatische schepen met 13,000 tonnen last uit de haven, en 50,000 tonnen last kwamen met Europische schepen, ten handel varende of om versche levensmiddelen in te nemen, binnen. In 1823 hadden de uitvoeren reeds eene waarde van 5,568,560 Sp. matten bereikt; in de drie volgende jaren gaf de handel de volgende resultaten in Sp. matten aan:
De HandelsvertakkingGa naar voetnoot(†) is hier zoo veelzijdig als in weinige andere havens, zoodat de stukswijze opgave der menigvuldige draden van dit merkwaardige, nieuw opgewekte verkeer leerrijk is; terwijl het voor dien zuidelijken uithoek van Azië en de aanwassende cultuur der omliggende landen niet onbelangrijk blijven kan. Dit verkeer valt in 5 of 6 hoofdtakken, 1. met Grootbrittanje, 2. met Britsch Indië, Nieuw-Holland en andere Europisch-Indische Koloniën, 3. met China, 4. met Siam en Cochin-China, 5. met de verder afgelegene eilanders des Archipels, en 6. met de landen in de onmiddellijke nabijheid van Singapore. De gangbare munt is de Spaansche mat en het gewigt het pikol tegen 133½ pond (avoir du poids) = 60,5 Ned. ℔. 1. Met Grootbrittanje. De eerste bezending direct uit Engeland liep in 1821 binnen. In 1822 voeren er reeds vier | |||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||
Singapoorsche schepen met waren voor de Europische markt uit; in 1823 reeds 9; in 1824, 12; in 1825 en 1826, 15 en 14 schepen. De meesten gingen naar Londen en Liverpool; doch de ladingen waren ook gedeeltelijk bestemd voor Stokholm, Hamburg en Bourdeaux. De stapel-invoeren zijn katoenen en wollen stoffen, ijzerwaren en zink. De uitvoeren zijn in aantal veelsoortiger: Antimonium, anijsolie, bensoin,Ga naar voetnoot(*) kamfer, kassia,Ga naar voetnoot(†) koffij, kubeben, drakenbloed, ivoor, guttegom,Ga naar voetnoot(§) huiden en hoorns van buffels, koeijen en herten, muskus, auripigment, peper, Chineesch papier, ruwe zijde en zijden waren uit China, rietstokken (ratans), rabarber ook van daar, kruidnagelen, foelie, muskaatnoten, parelsago, Siamsche suiker, Japansche soya, tin, schildpad, geelwortel (turmeric), sappanhoutGa naar voetnoot(**), goud- en zilverstaven. 2. Met Britsch Indië enz. Naar den scheepsinhoud, bij tonnenlast gerekend, wordt de zwaarste handel met de Europische koloniën in Indië gedreven. Doch het grootste aantal der schepen, welke met die der Britsch-Oostindische Compagnie denzelven uitoefenen, doen ook de haven van Singapore aan tot het innemen van versche levensmiddelen, op hunne reis naar China, de Philippijnen, Java en Zuid-Amerika. De hoofdexporten daarheen zijn: peper, tin, riet (ratans), sago, sappan, goud- en zilverstaven. De importen: opium, Indische stoffen en weefsels. Met Nieuw-Zuidwales bestaat het verkeer grootendeels door boevenschepen, welke bij hunnen terugkeer naar Engeland op Singapore de volle lading voor Europa mede terugnemen. De schepen van het eiland Mauritius brengen kruidnagelen en ebbenhout voor China aan, en nemen de Chinesche en archipelagische producten tot eigen verbruik of verdere omzetting wederom mede. De handel met de Hollandsche koloniën zoude een der belangrijkste en voordeeligste zijn, zoo niet zekere spanning hieraan hinder toebragt. In het jaar 1823 gingen er 29 schepen van Singapore naar Java; in 1824 slechts 24; in in 1825 nog maar 13; doch sedert 1826 werd de handel we- | |||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||
der levendig: 30 schepen voerden opium en gewevene stoffen uit, en hadden koffij, specerijen en Bankaasch tin ingebragt. Met de Philippijnsche eilanden begon de handel eerst sedert 1834. De invoer van daar bestaat uit parelmoer, sappanhout, suiker, rijst, olie, staven (bullion) en Chinesche waren. De uitvoer: Britsche en Indische gewevene stoffen, wollen stoffen, metaalwaren. 3. Met China. Met Europische schepen is deze handel van Singapore direct naar Canton van aanzienlijk belang, en wordt grootendeels door Engelsche en Portugesche schepen van Bengalen en Bombay, vooral door de eerste, gedreven. Deze nemen de Maleische producten van Singapore mede, en in plaats van, zoo als vroeger, maar ligt beladen terug te keeren, brengen zij tegenwoordig volle ladingen Chinesche produkten voor Europa mede; direct uit China over Singapore naar Engeland gaan vooral ruwe zijde, kassia, kamfer, nankings. De handel der Chinesche kooplieden met Chinesche jonken is ook zeer levendigGa naar voetnoot(*). Eerst sedert 1825 liepen van het eiland HainanGa naar voetnoot(†) de eerste jonken te Singapore binnen. 4. Met Siam en Cochin-China is het verkeer der Britten eerst sedert de grondvesting van Singapore ontwaakt; bijzonderlijk met de haven BangkokGa naar voetnoot(§) in Siam; met Saigun en KangkaoGa naar voetnoot(**) in Kambodja; met Quinhon, Faifo en Hue in Cochin-ChinaGa naar voetnoot(††); doch nog met geen ééne haven van Tongking. In het jaar 1820 liepen uit al die havens te Singapore binnen 21; in 1821 reeds 33; in 1822, 42; in 1823 wel 64, en in het volgende jaar 70 schepen. In Mei 1825 zag men het eerste koopvaardijschip des Keizers van Cochin-China binnenloopen, een geheel nieuw schouwspel. Sedert dien tijd is die handel gedurig gestegen, vooral met Saigun. De invoeren zijn suiker, rijst, zout, olie, keukengereedschap, gegotene ijzerwaren. De uitvoeren opium, catchou, tin, Britsche ijzerwaren, wollen en katoenen stoffen, vuurwapenen. | |||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||
5. Met de verder afgelegene bewoners des Sundaschen Archipels, vooral met de Bugis van Waju, een' Staat op Celebes, welks bewoners vele koloniën in den Archipel aangelegd hebben, en in alle landen, waar zij zich nedergezet hebben, den handel met vreemden op hunne eigene schepen drijven. Door hunne tusschenkomst staat Singapore in verkeer met Waju, Mandhar, Kaili, Macassar, Pari-pari op Celebes, met het kleine kusteiland Bonirati, met de eilanden Sumbawa, Bali, Lombok, Flores, Sandelbosch, Timor, Ceram, de Arrow-eilanden, Nieuw-Guinea en met de oost- en westkusten van Borneo. Van al die landen voeren de Bugis de producten te Singapore binnen. Dat zijn gestreepte en andere katoenen stoffen van Celebes, Bali en Lombok, olie, rijst, sappanhout, schildpad, vogelnesten, holothuriën, paradijsvogels en verscheidene soorten van papegaaijen van eene buitengewone schoonheid. Over de 100 proaas dier Bugis loopen jaarlijks te Singapore binnen, met ladingen van 12 tot 30,000 Sp. matten aan waarde. Hunne exporten zijn: opium, Britsche en Indische stoffen, wollen waren, vuurwapenen, kruid, pottebakkerswerk, Siamsch keukengereedschap. Ook de inboorlingen van het eiland Borneo drijven in eigene schepen onmiddellijk handel met Singapore, en brengen schildpad, vogelnesten, parelmoer, Maleische kamfer, zeer veel peper en antimonium aan, en halen opium, ijzerwaren, katoenen en wollen stoffen. In het jaar 1825 ankerden er 40 hunner groote proaas in de haven van Singapore. Een der kapiteins, het berigt aanbrengende, dat de Sultan van Borneo en zijn zoon overleden waren, deed zulks met de woorden: de zon en de maan zijn ondergegaan.Ga naar voetnoot(*) 6. Met het Maleische schiereiland en Sumatra is de handel wegens de nabijheid zeer gemakkelijk en belangrijk. In het jaar 1825 liepen uit Singapore naar de havens aldaar 70, doch in 1826, 114 vaartuigen, vooral ook naar Penang, Malacca, Rhio en Palembang. De uitvoer bestaat in Europesche producten; de invoer is tin, ruwe sago, peper, benzoin-lak, adelaarhoutGa naar voetnoot(†), catchou, arekanoten, baksteenen, tegels, timmerhout, vruchten en gevogelte. | |||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||
Door het daarstellen eens vrijen handels op Singapore (want aan alle vlaggen wordt tolvrije invaart in de haven verleend) heeft het verkeer niet alleen eene buitengewone vlugt verkregen, maar er zijn ook geheel nieuwe handelstakken, die vroeger in het geheel niet bestonden, door ontstaan. Een vrije handel met schietgeweer was iets ongehoords in den Maleischen Archipel; in het jaar 1825 werden er reeds 6,432 musketten en 73,716 pond kruid afgezet. Vroeger kwam het schildpad alleen uit China; thans is het tot zeer goedkoope prijzen op de markt te bekomen. Sedert 1825 levert de noordkust van Borneo buitengemeen veel zwavel en spiesglas, en Celebes, Borneo en Sumatra een geheel nieuw artikel, goudstof, dat hoofdzakelijk naar Kalikoet gaat. De handel, die te voren in Achter-Indië bestond, heeft zich binnen zes jaren tot Engelands voordeel verviervoudigd, de havengeldenGa naar voetnoot(*) zijn uiterst gematigd en de inrigtingen der haven voorbeeldig.Ga naar voetnoot(†) Singapore, Pulo-Penang en Malacca zijn sedert dien tijd door een Parlementsbesluit tot één Gouvernement, onder het Presidentschap van Bengalen, vereenigd, waaraan de kroon nieuwe privilegiën, geregtshoven en verschillende inrigtingen van die der andere Presidentschappen verleende. Het burgerlijke Gouvernement kostte den Staat in het jaar 1825 over de 50,000 Sp. matten; het militair, uit 150 seapoys en artillerie met Europische officieren bestaande, vereischte 35,000 Sp. matten aan onderhoud, waarbij de 24,000 Sp. matten jaarlijksche rente aan den Sultan van Djohor voor den afstand zijner souvereiniteit komen, zoodat de staatsuitgaven tot hiertoe 109,000 tot 120,000 Sp. matten beliepen. Het totaal der ontvangsten daarentegen bedroeg bijna 87,000 Sp. matten; weshalve de kosten nog 33,000 Sp. matten vorderden, waartegen echter de uitvoerhandel tot een bedrag van 5.837.370 Sp. matten steeg. |
|