| |
De man met het ijzeren masker.
(Door frederik adami.)
De zonderlingste, elkander soms regtstreeks weêrsprekende gissingen hebben gepoogd den sluijer op te heffen, die het de nieuwsgierigheid zoozeer spannende geheim van het ijzeren masker bedekt. Welke onderstelling de meeste waarschijnlijkheid voor zich heeft, moge het oordeel der lezers beslissen, die zich de moeite willen geven, de hieronder voorgedragene opgaven te vergelijken en de geloofwaardigste daaruit te kiezen.
De mededeeler van het eerste vermoeden, dat door een in de Nederlanden verschenen vlugschrift in het midden gebragt werd, is onbekend; de inhoud van dit berigt is als volgt: De Kardinaal de richelieu, eerste Minister van lodewijk XIII, had met blijdschap eene minneneiging opgemerkt, die tusschen zijne nicht parisiatis en gaston, Hertog van Anjou, den jongeren broeder van lodewijk XIII, ontstaan was. In zijne trotsche eerzucht dacht de hooghartige staats- | |
| |
dienaar, daaruit eene echtverbindtenis te doen voortkomen; maar gaston, een waardige zoon van hendrik IV, wiens galanteriën zooveel stof aan de Fransche Mémoires van dien tijd geleverd hebben, wilde parisiatis wel tot minnares, doch niet tot gemalin, en toen de Kardinaal hem verklaarde, dat de weg tot het bezit zijner nicht slechts door de kerk kon gaan, vond de fiere Prins dit verlangen zoozeer beneden zijne vorstelijke waardigheid, dat hij, in eene opwelling van toorn, richelieu in het aangezigt sloeg. De eerste Minister verkropte den aangedanen smaad, om dien eenmaal des te zwaarder op het hoofd van den Hertog te doen terugvallen. Richelieu kon den broeder van den Koning, in wiens naam hij regeerde, niet als een' montmorency naar het schavot zenden, kon hem het hoofd niet van den romp doen slaan, maar hij besloot daarentegen, hem de kroon van het hoofd te stooten. Immers gaston hield zich des te gewisser voor den opvolger op den troon van Frankrijk, daar zijn oudere broeder, lodewijk XIII, reeds meer dan twintig jaren met anna van Oostenrijk gehuwd geweest was, en Frankrijk nog steeds te vergeefs eenen Dauphijn uit
dit niets minder dan gelukkige huwelijk verwachtte. - Richelieu trad in een eedverbond met Pater joseph, zijne schaduw, en met parisiatis, zijne nicht; en wat een Kardinaal en een monnik misschien niet uitgedacht zouden hebben, dat verzon de list van eene in hare eigenliefde gekrenkte vrouw.
Een jong edelman - het bedoelde vlugschrift duidt hem met de letters C.D.R. aan - was sedert verscheidene jaren op de Koningin verliefd. Deze hartstogt, omtrent welke anna van Oostenrijk even toegeeflijk scheen als vroeger omtrent de liefde van den Hertog van buckenham, was de scherpe blikken van richelieu, die zelf zijne wenschen tot de Koningin had durven verheffen, niet ontsnapt, en daarop had hij zijn wraakontwerp tegen gaston gebouwd.
Op zekeren avond ontving de Heer C.D.R. een biljet van onbekende hand. Men schreef hem daarin, dat zoo hij op een hem genoemd uur op eene aangeduide plaats verschijnen wilde, en dulden, dat men er hem blinddoekte, hij alsdan naar het heimelijke doel zijner vurigste wenschen geleid zou worden. De jonge edelman, die een hart vol liefde en vol moed bezat, liet zich de uitnoodiging niet herhalen, maar verscheen reeds terstond op de bepaalde
| |
| |
plaats. Luidens het vlugschrift, waaruit wij putten, moet hij er zelfs volle vijf minuten vóór het opgegeven uur geweest zijn. Zijne oogen, waaruit het vuur der liefde schitterde, werden hem nu toegebonden; vervolgens werd hij langs omwegen, door kronkelende gangen en behangseldeuren geleid; en toen hem de sluijer van het aangezigt geligt werd, bevond hij zich in de binnenste vertrekken van anna van Oostenrijk!
Lodewijk XIV, beweert het schotschrift, zou de vrucht van dit avontuur geweest zijn. Toen nu lodewijk XIII later achter het geheim van dit voorval kwam, had hij den C.D.R. tot levenslange gevangenis veroordeeld, en het ijzeren masker was dus, volgens deze lezing, slechts eene symbolische boete voor dien hem zoo welkomen blinddoek, onder welks donker hij in den bewusten nacht het pad van zonde en majesteitsschennis betreden had. - C.D.R. beteekende óf Comte de rivière, óf Comte de rochefort.
De tweede gissing, die onder het ijzeren masker de lijdende gelaatstrekken van den ongelukkigen Hertog van monmouth herkennen wil, werd het eerst door saintefoix geopperd, die zich daarbij op den geschiedschrijver hume beriep.
Het derde vermoeden, waarmede de Fransche hekeldichter la grange de chancel optrad, geeft als den man met het ijzeren masker den zoo veelvuldig genoemden Hertog van beaufort op, den kleinzoon van hendrik IV en gabrielle d'estrées, van wien men sedert de belegering van Kandia, in het jaar 1669, niets meer vernomen had.
De Hertog van beaufort namelijk, die in den burgeroorlog van de Fronde, onder den titel van Koning der Halle, zulk eene avontuurlijke rol gespeeld had, was door zijne aanmatiging en ligtzinnigheid bij lodewijk XIV in ongenade gevallen. Die monarch, even jalocrsch op zijn gezag als op zijne maitressen, kon den Hertog zelfs den titel van Roi de la Halle niet vergeven, en daar hij evenwel niet zonder vrees was voor de gunst, waarin deze bij het gepeupel stond, moest zijne wraak heimelijk, maar des te schrikkelijker voldaan worden.
Op bevel des Konings moest de Hertog Parijs mijden, maar ontving, als vergoeding, de zoogenaamde survivance, of het uitzigt van opvolging in het ambt zijns vaders, als Admiraal van Frankrijk. Om zich dien hoogen post waar- | |
| |
dig te maken, ging de Hertog krijg voeren tegen de zeeroovers, en sloeg in 1665 de Turksche vloot aan de kust van Tunis. Omstreeks de helft van het jaar 1669 ontving hij van colbert bevel, om het door de Turken belegerde Kandia te hulp te snellen. Den 26sten Junij kwam hij er aan, en deed zeven dagen daarna eenen uitval, van welken hij niet terugkeerde, hebbende hem óf zijn moed óf zijn paard te diep in de vijanden gevoerd.
Naville, die, nevens den Hertog van beaufort, het Fransche eskader kommandeerde, maakt zich, in het vierde boek zijner Mémoires, met de volgende korte en drooge woorden van de gebeurtenis der verdwijning van zijnen wapenbroeder af: ‘De Hertog van beaufort ontmoette bij zijnen uitval eene bende Turken, welke hij aan het hoofd der onzen aangreep. Ongelukkiglijk hield de krijgsdrift der soldaten geenen gelijken gang met zijne dapperheid; zij lieten hem in den steek, en men heeft nimmer vernomen, wat er van hem geworden is.’
La grange de chancel laat den vermisten als man met het ijzeren masker weder te voorschijn komen. Volgens hem waren het geene troepen van den Grooten Heer, maar heimelijke zendelingen van lodewijk XIV, die zich van den Hertog meester maakten. Hij verloor niet het leven, maar de vrijheid, en men verborg den gevangene onder het ijzeren masker, omdat men zijnen talrijken aanhang en zijne eigene dolle stoutheid vreesde, welke laatste hem reeds eenmaal gered had, toen mazarin hem te Vincennes had opgesloten.
De vierde onderstelling vermeent, dat het ijzeren masker lodewijk van Bourbon, Graaf van Vermandois, een natuurlijke zoon van lodewijk XIV bij zijne minnares, Mejufvrouw de la vallière, geweest is. Gelijk al zijne onechte kinderen, had lodewijk ook dezen Prins, bij deszelfs opvoeding, door te groote toegevendheid zoozeer verwend, dat de bastaard, trots op de vaderlijke apenliefde, in een geschil met den Dauphijn zich zoo verre vergat van zijne hand tegen Frankrijks toekomstigen Koning op te heffen. Dit was eene zoo verregaande majesteitsbeleediging, dat lodewijk haar zelfs aan een zijner liefdekinderen niet vergeven kon. De Graaf van Vermandois werd naar Vlaanderen verbannen, om er deel te nemen aan den oorlog, die destijds in dat oord gevoerd werd. Doch, naauwelijks bij het leger aangekomen,
| |
| |
stierf hij aan eene boosaardige koorts of aan de pest. Dit namelijk werd in het leger uitgestrooid, om de nieuwsgierigen van des Prinsen tent verwijderd te houden; want hij was niet dood, maar door eenen slaapdrank in eenen staat gebragt, die naar den dood geleek, en waaruit hij eerst onder het ijzeren masker ontwaakte.
De vijfde onderstelling, dat de man met het ijzeren masker Graaf mattioli, Minister des Hertogs van Mantua, geweest zou zijn, is even dikwijls bestreden als verdedigd. Gelijk de Baron von heiss in een' onder dagteekening van 28 Junij 1770, uit Pfalzburg geschreven brief openbaart, was de Hertog van Mantua voornemens, zijne stad voor eene zekere som gelds aan lodewijk XIV af te staan, welke Vorst reeds, zoo als bekend is, op gelijke wijs Duinkerken van de Engelschen bekomen had. Mattioli echter, dien weder andere schriften slechts den rang van Secretaris toekennen, bragt den Hertog van dit denkbeeld af, en haalde hem daarentegen over, deel te nemen aan het verbond, dat destijds tegen lodewijk XIV gevormd was. De Koning, die Mantua reeds in handen waande te hebben, vernam, door wien zijn plan verijdeld geworden was, en zwoer Graaf mattioli wraak. De Fransche gezant Markies d'arcy moest als eerste werktuig daartoe dienen. Hij noodigde den niets kwaads vermoedenden mattioli op eene groote jagt, die weinige uren gaans van Turin gehouden zou worden. Hier werd het slagtoffer door den gezant in eene hinderlaag gelokt, door twaalf personen overvallen, en voorts naar de vesting Pinerolo gesleept, welke Frankrijk bij geheim verdrag van den Hertog van Savoije bekomen had. Daar men echter beducht was voor de nabijheid van Turin en voor de pogingen tot bevrijding, welke uit die hoofdstad ondernomen konden worden, bragt men den gevangene naar het eiland St. Marguerite en van daar naar de Bastille over, waar hij zijn graf gevonden heeft.
Het zesde vermoeden heeft niemand, dien men daarvoor als borg kan noemen. Het bleef een dier geruchten, die soms als uit de lucht schijnen neêrgevallen, en als de wind de wereld doortrekken. Men weet niet van waar zij komen noch waar henen zij gaan. Dit gerucht bedekte henry cromwell, den tweeden zoon van den Protector, met het ijzeren masker. Waar is het, henry cromwell, die onder zijnen vader Stedehouder van Ierland was, verdween bij den
| |
| |
terugkeer der stuarts van het tooneel der wereld, zonder dat de geschiedenis weet te zeggen, door welk zijscherm of zinkluik zulks geschiedde. Maar waarom zou men cromwell's jongeren zoon gekerkerd en gemaskerd hebben, terwijl richard, de oudste zoon, openbaar en ongemoeid in Frankrijk leefde?
De zevende gissing brengt dufey, in zijn in 1782 uitgegeven werk de Bastille, te berde, en hij put haar uit eene plaats in de Mémoires van Madame de motteville over anna van Oostenrijk. Volgens deze meening zou de man met het ijzeren masker een kind van den Hertog van buckingham en de Koningin van Frankrijk geweest zijn. Om zijner moeders eer te redden, wierp lodewijk XIV het masker van het diepste kerkergeheim over zijnen ongelukkigen broeder.
Het achtste gevoelen verscheen onder den hoogen naam des Maarschalks richelieu in diens Gedenkschriften. De uitgever dezer belangrijke bijdragen tot de hofgeschiedenis van dien tijd, de Abt soulavin, Secretaris van den Maarschalk, beweert, onder de papieren van den overledene een stuk gevonden te hebben, ten opschrift voerende: ‘Berigten over den ongelukkigen Prins, die door de Kardinaals richelieu en mazarin van zijnen rang, door lodewijk XIV van zijne vrijheid beroofd geworden is, opgeteekend door den Gouverneur van dien Prins op zijn sterfbed.’
De Gouverneur verhaalt, dat de Prins, wiens opvoeder en hoeder hij tot op deszelfs laatste levensdagen geweest was, een uit het koninklijke huwelijk gesproten tweelingsbroeder van lodewijk XIV was, geboren den 5 December 1639, ten half negen ure des avonds, acht uren later dan lodewijk, die des middags het levenslicht gezien had. Eene profetie, aan welke het bijgeloof des volks algemeene verspreiding en grooten ingang verschafte, had deze geboorte van twee Kroonprinsen vooruit verkondigd, en haar als eene bron van zware onheilen voor Frankrijk gekenmerkt. Ook den zwakken Koning lodewijk XIII was dit volkspraatje ter oore gekomen, en hij beraadde zich daarover met richelieu. De Kardinaal sloeg aan de voorzegging geen geloof, maar was toch, toen lodewijk vroeg, wat men, zoo het geval nu eens werkelijk voorkwam, behoorde te doen, van gevoelen, dat men den laatstgeboren wordende der beide tweelingen in het duister moest laten, wijl hij anders ligtelijk als mededinger naar
| |
| |
de kroon van Frankrijk kon optreden en op deze wijs de brandtoorts worden van eenen burgerkrijg.
Het eerste gedeelte der profetie werd werkelijk vervuld, en lodewijk XIII gebood, op straffe des doods, het aanwezen van zijnen laatstgeboren tweelingszoon geheim te houden; zijnde deze Prins wel bestemd, om zijnen broeder den Danphijn, wanneer deze te sterven kwam, te vervangen, maar moetende hij buiten dat geval omtrent zijne afkomst in volledige onkunde gelaten worden.
De minne moest den tweeden troonopvolger van Frankrijk op gelijke wijs als haren eigenen zoon opvoeden, en gaf hem in de nieuwsgierige buurt voor het onechte kind van eenen grooten heer uit, die haar een rijkelijk kostgeld betaalde. In dezer voege bereikte het kind zijn zesde jaar. Alstoen verscheen de Gouverneur bij Vrouw peyronette, dus heette de trouwe voedster, en vertoonde haar een bevel, krachtens hetwelk het kind hem ter hand gesteld werd, welks opvoeding hij nu in stilte, maar op eene wijs, een' Koningszoon waardig, voltooijen moest. De Gouverneur en zijn kweekeling vertrokken hierop naar Bourgogne.
Onbekend wies de knaap op, maar ontwikkelde in zijne gelaatstrekken zulk eene verbazende gelijkheid met lodewijk XIV, dat de Gouverneur elk oogenblik de ontdekking van het onheildreigende geheim, voor welks onschendbare bewaring hij zijn leven verpand had, moest vreezen. Hierbij kwamen den jongen Prins niet zelden voorgevoelens en mijmerende gedachten van eene toekomstige grootheid in het hoofd, die den Gouverneur nog meer angst aanjoegen, en hem, als bliksemstralen van een' zelfbewusten vorstengeest, voor zijnen voedsterling in het stof dreigden neer te werpen. Negentien jaren was de jongeling oud, toen hij toevallig in eene niet zorgvuldig genoeg bewaarde chatouille, die zijne nieuwsgierigheid prikkelde, eenen brief van Koningin anna vond, welks inhoud hem den sleutel tot het geheim verschafte. Zijne moeder schreef daarin over zijne wonderbare gelijkenis met lodewijk XIV, die den Gouverneur aanhoudend ontrustte. De Prins besloot, ten einde met eigen oogen over die gelijkenis te kunnen oordeelen, zich een afbeeldsel van den Koning, zijnen broeder, te verschaffen. Het gelukte hem, er een zoodanig in het geheim magtig te worden, en het portret bevestigde alles, wat de brief gezegd had. Met hetzelve in de hand in stormende
| |
| |
drift bij den Gouverneur binnenvliegende, riep hij, terwijl hij hem de beeldtenis van lodewijk XIV voorhield: ‘Dat is mijn broeder!’ En zich daarna zelf met zijne blikken als 't ware monsterende, voegde hij er bij: ‘En dat ben ik!’
De Gouverneur schreef oogenblikkelijk aan lodewijk XIV. 's Konings antwoord liet niet op zich wachten. Snel kwam het bevel, dat een en dezelfde kerker Gouverneur en kweekeling van de buitenwereld zou afscheiden. Maar zelfs door de traliën der gevangenis zou men immers het evenbeeld des Konings nog hebben kunnen herkennen. Daarom dacht lodewijk's broederliefde het ijzeren masker uit, ter bedekking van het tweede aangezigt des Konings.
De negende meening werd door paul lacroix, meer bekend onder den naam van p.b. jacob, le Bibliophile, opgewarmd. Volgens hem zou de man met het ijzeren masker fouquet, Burggraaf van Melun en Faux, de in ongenade gevallen Minister van lodewijk XIV, geweest zijn. De Koning haatte in fouquet zijnen mededinger bij Mlle. la vallière, en de staatsmisdaden, van welke hij den Minister beschuldigde, dienden slechts tot dekmantel van zijne jaloezij. De grootstendeels uit openbare vijanden van den aangeklaagde zaamgestelde regtbank verklaarde zijne goederen verbeurd, en sprak over hemzelven het vonnis van ballingschap uit, welke lodewijk XIV zoo genadig was, in levenslange gevangenis te verzwaren. Het is eene daadzaak, dat fouquet te Pinerolo opgesloten werd, en lodewijk, dien zijne vleijers den Groote noemen, wilde den gevangene ook nog aan dat ligchaamsdeel straffen, dat oorzaak der ijverzucht van den al te jaloerschen Koning geweest was. Daarom beval hij, het aangezigt, hetwelk la vallière misschien schooner dan zijn eigen gevonden had, onder een ijzeren masker te begraven.
De tiende onderstelling wordt voorgedragen en verdedigd door den gewezen Consul-generaal in Syrië de taules, in zijn geschrift: du masque de fer. Volgens hetzelve was de gevangene een slagtoffer der Jezuiten, en wel een Armenische Patriarch, arwediks genaamd. Deze was den katholijken Armeniërs in geenen deele gunstig, en haalde zich daardoor vervolgingen van den kant der Jezuiten op den hals, die het zoover wisten te brengen, dat lodewijk XIV, om hen te believen, den Patriarch deed opligten, uit Turkijë wegvoeren en in den kerker werpen waar hem de keus ge- | |
| |
laten werd, zijnen baard te laten afscheren of onder een ijzeren masker te verbergen.
De elfde gissing is hier niet mededeelbaar, en de twaalfde eindelijk is de twijfel, of er wel in het geheel eenig man met een ijzeren masker bestaan hebbe; doch de man met het ijzeren masker, wie hij dan ook geweest moge zijn, heeft, dank zij de vindingrijke wreedheid van zijnen koninklijken kerkermeester, buiten allen twijfel geleefd en geleden.
Toen de muren der Bastille met kanon omvergeschoten, de poorten met bijlen verbrijzeld, en de kerkers der gevangenen opengebroken waren, onderzocht men ook den toren Bertaudière, die hel, waarin de man met het ijzeren masker vijf jaren van zijn leven verkwijnd had. Doch hoe men ook zoeken mogt aan de muren, op de glasruiten, onder steenplaten van den vloer, hoe zorgvuldig en scherp men ze ook doorbladerde, die geheimzinnige archiven, door middel van welke de gevangenen gewoonlijk de betuigingen hunner gelatenheid of de uitbarstingen hunner wanhoop, hunne gebeden of verwenschingen, als treurige nalatenschap, aan hunne opvolgers overmaken, alle nasporing was vruchteloos, en het geheim van het ijzeren masker bleef als voren tusschen het slagtoffer en deszelfs beulen bewaard.
Plotseling echter vulde een vreugdegeroep het binnenplein van het kerkerslot. Een der overwinnaars had het algemeen register der Bastille gevonden, dat groote schuldboek van het despotismus, waarin al de gevangenen opgeteekend waren, tevens met de nadere bijzonderheden hunner opsluiting.
In zegepraal droeg men dit register naar het stadhuis, waar de vergaderde Municipaliteit zelve het zoo lang verborgen geheim van het Koningschap wilde openbreken. Men sloeg het jaar 1698 op, en zocht naar het blad van 18 September, dien Donderdag, waarop men wist dat het ijzeren masker in de Bastille was afgeleverd. Dit blad, het 120ste, was er uitgescheurd, en desgelijks ook dat van 19 November, den sterfdag van het ijzeren masker.
Door dit uitscheuren der twee getuigenis leverende bladen, is alle mogelijkheid ter ontdekking van het geheim des ijzeren maskers vernietigd; de gevangene en zijne kerkermeesters hebben de oplossing van het raadsel mede in het graf genomen.
En het graf - zegt de groote Duitsche Dichter - het graf zwijgt sedert zesduizend jaren. |
|