Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Britsche kolonie Singapore. (Singhapoera.)Na de teruggave der Nederlandsche koloniën in de Indische wateren, in welker bezit Engeland eene reeks van jaren, gedurende den Europeschen oorlog op het vaste land, tot in het jaar 1814, gebleven was, zag het zich genoodzaakt, om, tot verzekering van deszelfs handelsbelangen, welke anders gevaar liepen van verstoord te worden, nieuwe inrigtingen daar te stellen. Er moesten, onder de bescherming van Engeland, vrije handelskantoren gevestigd worden tot ontwikkeling en concentrering van een algemeen verkeer | |
[pagina 268]
| |
der verschillende zeevarende volken in den Sundaschen Archipel, waarvan de voordeelen ten slotte, reeds door de daarmede verbondene vernietiging van de zeerooverij der Maleijers, welke de Sundasche wateren steeds onveilig maakte, naar de Engelsche administratie weder zouden terugvloeijen. Een voorstel deswege, in 1818 gedaan door Sir stamford raffles, vroeger Britsch Gouverneur van Java, werd door den Engelschen Gouverneur-Generaal hastings in Oost-Indië goedgekeurd, en raffles, benevens den Resident van Malacca, den Kolonel farquuhar, met de uitvoering van dat voorstel belast. Zij doorkruisten deze Maleische wateren, waar hunne aandacht zich bijzonder wendde naar het eiland Bintam, met Rhio, de Carimon-eilanden, Djohor, en andere oorden, doch zich eindelijk tot het eiland Singapore bepaalde, welke plaatsen vroeger gezamentlijk de verblijfplaatsen der Maleische zeeroovers (der Orang-laut) waren. Die gelukkige keus werd door gelukkige onderhandelingen met de inlandsche opperhoofden ondersteund, en reeds den 6 Febr. 1819 woei de Engelsche vlag op Singapore; eene plaats, welke, nu als door een' tooverslag uit de oude vergetelheid te voorschijn tredende, verre in het ronde hare stralen schietende en in duizende belangen werkzaam deelende, met de snelheid eens luchtverschijnsels opsteeg. Het eiland Singapore behoorde den Sultan van Djohor; eerst in 1824 echter kreeg het tractaat van afstandGa naar voetnoot(*) van Hollands zijde deszelfs volle beslag, en Singapore bleef Engelsch tegen betaling van 60,000 Spaansche matten en eene levenslange jaarlijksche rente van 24,000 Sp. matten aan het opperhoofd der Maleijers. De slaven op het eiland werden in vrijheid gesteld, de slavernij afgeschaft en de haven tot eene vrijhaven verklaard. Reeds honderd jaren vroeger was deze plaats als een uitmuntend oord ter volkplanting geroemd, doch eene gansche eeuw lang onbemerkt gebleven; raffles kende zelfs de opgave van Kapitein alex. hamilton niet eens, die deze wateren in den aanvang der XVIIIde eeuw bevoer, en zijn verblijf te Djohor beschrijft. De Sultan van dezen Maleischen staat, met wien hij reeds vóór deszelfs troonsbeklimming bevriend geweest was, ontving hem in den jare 1703 zeer gastvrij en gaf hem het eiland | |
[pagina 269]
| |
SingaporeGa naar voetnoot(*) ten geschenke. ‘Ik zeide hem,’ gaat Kapt. hamilton in zijn' eenvoudigen verhaaltrant voort, ‘dat hetzelve een bijzonder persoon van geen dienst konde zijn, doch dat het voor kolonisatie en kantoren in het midden des handels (centre of trade) uitmuntend gelegen was, naardien de winden alle af- en aanvaart in die wateren van rondom ongemeen begunstigden.’ Die gunstige ligging, met de uitmuntende haven, was het zeker ook, welke de eerste bekend gewordene kolonie van Maleijers, de emigranten van Menang kabao op Sumatra, onder hunnen aanvoerder sri turi buwanaGa naar voetnoot(†), die zich beroemde een afstammeling des grooten iskanders (alexander magnus) te zijn, in het jaar 1160, aanleiding gaf, om juist dit oord in Ujung Tanak, (zoo heette de zuidelijke uithoek des schiereilands vóór de aankomst dier Maleijers) ter vestiging hunner volkplanting uit te kiezen, welke den trotschen naam van Leeuwenburg verkreeg; want Singha-poera beteekent Leeuwenstad, van Sinha, in het sanscritisch Leeuw, gelijk Sinhala of SinhalamGa naar voetnoot(§) het Leeuwenrijk. Op dezen eersten Koning van Singapore volgden drie anderen, die nog 15, 13 en 12 jaren regeerden, tot op sri iskander shah, den laatsten dier reeks, welke drie jaren lang dapperen tegenstand bood aan de invallen des magtigen Javaanschen Konings van Majapahit, doch toen naar het N. en W. aftrok en in het jaar 1253 Malacca grondvestte. Ofschoon er in de jaarboeken van het zoo beroemdGa naar voetnoot(**) gewordene Javaansche koningrijk Majapahit geene melding van dien val en de verdrijving eens Maleijer-staats gemaakt wordt, is er echter omtrent zulk eene vroege kolonisatie volstrekt geen twijfel, daar zelfs architectuur, gedenkteekenen, beeldhouwwerk en inscriptiën, hoezeer verminkt en niet ontcijferd, dezelve schijnen te bewijzen. Zoo kwam dan Singhapoera ruim zes eeuwen na die uit- | |
[pagina 270]
| |
drijving, in de XIXde eeuw wederom tot nieuwen bloei. De echte bescheiden, die wij daarover kunnen mededeelen, zijn wij verschuldigd aan den onvermoeiden j. crawfurdGa naar voetnoot(*), welke na zijn eerste bezoek dezer kolonie (1821 en 22), later verscheidene jaren Gouverneur aldaar geweest is en zich als zoodanig zeer verdienstelijk gemaakt heeft. Zie hier de resultaten der opmerkingen van hem en eenige anderen. Als men, van het westen door de straat van Malacca komende, voorbij kaap Buros vaart en de groep der Carimon-eilanden doorstevent, zeilt men het naauwe kanaal Rabbit en Coney, d.i. de westelijke invaart der straat van Singapore, binnenGa naar voetnoot(†), en ziet zich al spoedig omringd door de schoonste eilanden, welke bij eene stille zee en heldere lucht een' ongemeen schilderachtigen, ja betooverenden blik opleveren. Ruim 50 of 60 groene, boschrijke eilanden en eilandjes van allerlei grootte telt men te gelijk van het dek; van uit de mars klimt derzelver getal tot 70, die men in het blaauwe zeenat overziet: het is een der schoonste gezigtspunten des ganschen aardbodems. Hier ligt Singapore op een van de grootste dier met tropische schoonheden versierde eilanden, welke vóór den zuidelijken uithoek van het Maleische schiereiland liggen. Het eiland SingaporeGa naar voetnoot(§) heeft een' onregelmatig elliptischen vorm, lang 7 geogr. = 27 eng. en breed 4 geogr. = 15 eng. mijlen, met eene grondvlakte van 16 vierk. geogr. of 170 vierk. eng. mijlen. Evenwel bevat de Britsche bezitting nog eene grootere waterruimte, 4 tot 5 uren (10 eng. mijlen) rondom het groote eiland, binnen welke nog ongeveer 50 kleinere eilanden zijn ingesloten. Volgens de berekeningen van berghausGa naar voetnoot(**) beslaat Singapore eene oppervlakte van 16, het grondgebied van Malacca 66, het eiland Pulo Penang met deszelfs kustlanden 13½ quadraatmijlen, zoodat de geheele Britsche bezitting op het Maleische schiereiland ten naastenbij 100 vierkante mijlen bedraagt. | |
[pagina 271]
| |
Naar het Noorden is het groote eiland van het vaste land gescheiden door de oude straat van Singapore, welke vrij smal, doch op de naauwste plaats nog altijd een half uur breed is. Op den afstand van 2 geogr. mijlen ten zuiden van het eiland ligt eene groote rij van vele onbewoonde eilanden, op welke slechts zeer weinige half wilde orang-laut hier en daar hun verblijf houden. De daar tusschen doorloopende arm der zee is het kanaal, de groote zeeroute, welke het oostelijke en westelijke maritime Azië met elkander verbindt; het veiligste vaarwater gaat zelfs digt langs Singapore heen. Op zijne reis door deze groep van eilanden tot Singapore kwam het finlaisonGa naar voetnoot(*) voor, niet alsof hij door eene zee voer, maar alsof hij langs den oever van een groot meer heengleed. Reeds Kapt. hamilton vergelijkt de stille oppervlakte dezer zee met den spiegel eens molenvijversGa naar voetnoot(†). Uit de berigten van finlaisonGa naar voetnoot(§) vernemen wij, dat deze wateren zuidwaarts van Pulo Penang en langs de kust van Malacca door derzelver lichtschijn zeer merkwaardig zijn. De geheele Oceaan zwemt als 't ware met een' zwavelachtigen en phosphorischen gloed in vuur. De riemslagen flikkeren als fakkels. Bij dag is het zeewater groen en slijmig, en de alsdan geschepte proeven geven ook bij nacht schijnsel van zich. Nader onderzoek heeft aangetoond, dat dit prachtige verschijnsel alhier voorkomt uit kleine, korrelachtige, slijmige, levende ligchaampjes, welke, op de hand bezien, zich dan nog met de grootste snelheid een paar seconden bewegen. De talrijke eilanden beschutten deze wateren tegen de verwoestende hoozen, welke in de opene Chinesche zee zoo menigvuldig zijn, en voor de woedende stormen, welke de Bengaalsche zee verontrusten. De uitwerkingen der zware winden worden hier in Singapore niet regtstreeks of slechts bij terugkaatsing waargenomen. De onstuimige bewegingen der Chinesche zee breiden zich hier slechts tot in het zeewater uit, hetwelk dan aanmerkelijk opzwelt, eene sterker voortslepende versnelling verkrijgt, en in de stroomen bijzondere rigtingen aanneemt. Dergelijke, ofschoon geringere | |
[pagina 272]
| |
uitwerkingen oefenen de stormen op den aandrang des waters uit de Bengaalsche zee uit. Door dezen dubbelen zijdelingschen invloed worden de getijen hier zeer onregelmatig, blijven soms eenige dagen lang naar eene en dezelfde streek gerigt, waardoor dan eene opstuwing en overvloeijing in sommige baaijen en bogten ontstaat, terwijl die vloed uit de talrijke naauwe kanalen, welke de kleinere eilanden van elkander scheiden, met groote onstuimigheid als het water eener sluis losbreekt. Tusschen deze eilanden wordt de regelmatige, periodieke invloed des moussons maar zeer weinig, bijna in het geheel niet bemerkt, en de bewegingen der lucht nemen meer den aard der land- en zeewinden aan. Vandaar ontstaan hier menigmaal windstilten, welke in vroegere tijden, toen de Maleische rooversvloten nog deze wateren doorkruisten, voor Europesche schepen, die dan niet uit den weg konden komen, veel gevaar veroorzaakten, doch thans, nu deze zeebanen schoon geveegd zijn, dezelve voor de stoombootvaartGa naar voetnoot(*) bijzonder geschikt maken. Vandaar heerscht hier ook het gansche jaar door eene grootere gelijkvormigheid van temperatuur, die zoo liefelijk en aangenaam is als welligt nergens elders op aarde, terwijl hier ook de uitgebreide stille oppervlakte der zee naauwelijks door de winden aan het golven geraakt, de lucht doorgaans helder en de haven veilig is. In deze wateren met afwisselende winden bedienen zich de inlandsche schippers en de Chinezen van eene bijzondere soort van groote roeibooten, Prahu pukat genoemdGa naar voetnoot(†), die 65 voet lang, 9 breed en 4 diep zijn, 20 tonnen last voerende, met 20 riemen en zeilen, onder het bevel eens kapiteins, zich met ongemeene snelheid bewegen en daardoor voor den overval van zeeroovers beveiligd zijn. In elk jaargetijde kunnen zij heen en weder varen, en leggen bij goed weder den afstand tusschen het eiland Linga en Singapore in 2 dagen af; bij ongunstig weder besteden zij daartoe 6, en gemiddeld 4 dagen. Het is eene vaart van 180 Eng. mijlen, zoodat zij, de snelste wijs gerekend, soms in de 24 uren 90 Eng. mijlen, of bijna 4 knoopen in het uur afroeijen. Gemiddeld vorderen zij elken dag 45 Eng. mijlen, doen elke maand drie zulke reizen, en bezorgen doorgaans het vervoer van peper voor de markten. | |
[pagina 273]
| |
De grond des eilands is golvend met afgeronde oploopen, waarvan de hoogste niet boven de 200 voet gaan, de meeste echter omstreeks de 100 blijven, overal met teelaarde voorzien, goed bewaterd, tot sompen (swamps) overhellende, doch zonder meren. Roode zandsteenGa naar voetnoot(*) komt er menigvuldig voor in lagen, sterk naar het Z. en Z.O. afdalende, soms overgaande in vereenigingen met groote brokken kwarts kristal. Bitumineuze leiachtige kleilagen, welke in de opene lucht week worden, vindt men veelal in het geleide van den zandsteen; een alluviale leemgrond strekt zich uit over het stroomdal, waaraan de stad gebouwd is. Eene kleine hoogte in derzelver nabijheid bestaat uit kleiachtig oer. Dezelfde bestanddeelen schijnen op alle eilanden voor en in de kuststreken en de nabijheid van het zuidelijke schiereiland gevonden te worden. Overal treft men oerlagen aan. Het graniet mag in de binnendeelen der bergen van het schiereiland behooren; tot nog toe is het echter onbekend gebleven. Tot hiertoe heeft men nog geen tin op het eiland gevonden, ofschoon dit metaal in zulk eene ruime mate op het naburige vaste land in het Noorden, zoo als te Kalantan, Pahang, in het Zuiden te Perak Salanka en zelfs op de nabijgelegene eilanden, zoo als op Banka, dus rondom, voorkomt. Het eiland heeft weinig rivieren, doch vele beken, die hetzelve rijkelijk bewateren, en vooral veel ziltige bogten en inhammen (creeks), die verscheidene uren landwaarts inloopen; aan een derzelve, die voor groote vrachtschepen bevaarbaar is, en eene der ruimste en veiligste havens der Indische wateren vormt, werd de koopstad Singapore gebouwd. Het versche water des eilands is zwart, slecht van smaak, leelijk van reuk, doch de putten, welke door zandlagen heengaan, lijden daaraan minderGa naar voetnoot(†). Daar, waar zich het versche, zoete water met de wateren der zee vermengt, breidt zich eigenlijk het gebied der Mangrove-wouden (Rhizophora)Ga naar voetnoot(§) krachtig uit; zij vormen de beschermende strandboorden, welke de inbreuk der zee afweren. Op sommige plaatsen dringen zij verscheidene uren ver landwaarts in, tot dat de | |
[pagina 274]
| |
grond, waarin zij wiessen, zich door dezelve boven het zeevlak verheven heeftGa naar voetnoot(*). Dan maken zij van lieverlede plaats voor andere boomsoorten en gewassen. Op die wijze werden vooral zoodanige landerijen gewonnen, welke voor den rijstbouw geschikt zijn, zoo als groote oeverstreken in de nabijheid der jonge kolonie Singapore bewijzen. Eene kleine indijking van het strand zoude het indringen des zouten waters langs de kustvlakte der kreken tegengaan, en eene genoegzame hoeveelheid zoet water binnenhouden, om de rijstteelt nog meer te kunnen begunstigen. Zonder deze voorzorg blijft er nog veel land dor, en alleen geschikt tot den aanbouw van drooge planten (zoo als peper, Nauclea catechu en andere.) Vóór den aanleg der kolonie was het gansche eiland met digte bosschen bedekt; dezelve bevatteden nog vele boomen, welke door geene kruidkundigen beschreven zijn; doch misschien slechts 5 of 6, die werkhout opleverden, en geen één, die voor den scheepsbouw deugdeGa naar voetnoot(†). De kust is rijk aan zeegewassen, zoo als Madreporen, koralen, zeesterren ter zwaarte van 6 tot 8 pond, reusachtige zeezwammen (Alcyonium)Ga naar voetnoot(§), de Neptunusbeker (Neptunian Goblet of Neptunian Cup) van eene bekervormige gedaante, vaak 3 voet in de doorsnede, 2 tot 5 voet hoog, van een uitstekend prachtigen vorm, saffraangeel in deszelfs frisschen toestand, bruin, gedroogd zijnde. Op de koraalbanken zetten zich merk waardige soorten van zeegras (Fuci) aan, van sierlijke gedaanten, en prikkende als brandnetels. Ondanks de menigvuldige gewassen, welke in de bosschen tot verrotting zijn overgegaan, zijn de wierplanten, het leverkruid, de loofmossen (Algae, Hepaticae, Musci) en paddestoelen (Fungi) hier toch zeer zeldzaam. Het gebrek aan Cryptogamen wordt echter door den rijkdom, het aantal, de verscheidenheid en schoonheid der Phanerogamen rijkelijk vergoed. Terwijl er, volgens de opmerking van finlaison, van de Cryptogamen slechts een paar soorten veelvuldig voorkomen, steekt er van de Phanerogamen geen individuele vorm bijzonder uit, maar wel de grootste verscheidenheid in geslachten en soorten. Intusschen is de Flora alhier, ofschoon tropisch, en | |
[pagina 275]
| |
bijna onder gelijke breedte als Pulo Penang, toch zeer verschillende van die des genoemden meer westelijken eilands. De naaktkiemende gewassen komen op Singapore in groote verscheidenheid voort, doch elke soort niet in zulk eene groote hoeveelheid als daar; de soorten daarentegen zijn op Singapore allen verschillende van die op Pulo Penang, een bewijs voor het verschil der Floraas naar de lengteäfstanden, welke echter bij deze beide eilanden nog geene 4 graden bedraagt. Evenwel zijn tot nu toe nog eerst de cultuurplanten der eilanden algemeen bekend geworden. Luchtsgesteldheid. Voor eene landstreek, welke, gelijk Singapore, slechts 1o 17′ 22″ N.B. van de evennachtslijn ligt, vindt hier eene geringe afwisseling der jaargetijden plaats. De grootste hoeveelheid regen valt in de maanden December en Januarij; afkoelende regenbuijen komen er, zoo als op Pulo Penang, het gansche jaar door. De dagen, dat er op Singapore regen viel, waren, in het jaar 1820, 229; in 1821, 203; in 1822, 218; in 1823, 208,Ga naar voetnoot(*) in 1824, 136; in 1825 echter 171 dagen; dus in 4 jaren gemiddeld 185 regendagen en 180 dagen droogte. De regenmaanden (December en Januarij) zijn de koelsten, de drooge maanden (April en Mei) de heetsten. In het jaar 1825 was de laagste stand des thermometers 17½o R. (71o Fahrenh.), de hoogste 25½o R. (89o F.); de lucht is warm, maar gematigd, en wegens het gebrek aan onderscheidene jaargetijden eentoonig. Deze luchtsgesteldheid blijft zich, volgens Kapt. davis, overeenkomstig eene achtjarige onafgebrokene waarneming van het weder, gelijk, (zie de tabellen der graden van den thermometer bij crawfurd, (p. 532). De ligging der stad Singapore is zeer gezond. De plagen der keerkringslanden, de koorts en buikloop, zijn hier zeer zeldzaam; in de eerste 9 jaren was er geen voorbeeld van een sterfgeval aan deze ziekten bij een' Europeër voorgekomen; zelfs niet in de nabijheid van sompen. De vrije beweging der lucht, welke alle aanstekende dampen verdrijft, kan daarvan wel de oorzaak zijn. Regelmatige zee- en landwinden zijn hier algemeen, koude windvlagen daarentegen ganschelijk onbekend. In den Noordoost-Mousson wordt Singapore door stijve koelten uit de Chinesche zee verfrischt; | |
[pagina 276]
| |
de West-Moussons worden door de straat van Malacca en de naburige landen gebroken, en verliezen hier bijna hunne gansche werking. Evenwel genieten niet alle deelen van het eiland dezelfde voorregten. Zoo is b.v. de meer westelijk van de stad gelegene Salat-PanikamGa naar voetnoot(*), of zoogenoemde nieuwe haven, wel zeer romantisch door derzelver ommestreken, maar te zeer afgesloten voor de doorspeling der lucht, en dus minder gezond; onder de Orang-laut, die dezelve tot hun geliefkoosde verblijf gekozen hebben, heerschen boosaardige koortsen en roode loop. De ingang dier haven is naauw en moeijelijk, maar inwendig is zij achter de rotsen veilig tegen stormen en overvallen des vijands; zij schenkt het prachtigste gezigt, van alle zijden door de schoonste groene eilanden omringd zijnde, in haar midden een' gladden zeespiegel vertoonende en de heerlijkste visscherij aanbiedende. Van daar dat de Maleijers er zoo gaarne in de nabijheid wonen.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|