| |
| |
| |
Evelina.
(Vervolg en slot van bl. 192.)
Doch om tot marietta terug te keeren. Het lagchen, het boerten ging zijnen gang rondom het beschroomde meisje; hier het half gefluisterde geheim, daar de schrille toon van een geliefkoosd liedje uit het Odéon of de Variété, dat door de lippen van eene minder bedeesde of meer onbezorgde, dan de overigen, werd aangeheven. Hier en daar waren er, die met bleeke wang, looden oog, dunne doorschijnende vingeren, en ongevoelig voor het gewoel rondom haar, haar werk voortzetteden, en op wier gelaat het stond te lezen, hoe zeer het werktuig was afgesleten en welhaast zou ophouden te arbeiden. In stilte verdroeg marietta al de blikken van halfspottende of nieuwsgierige oogen, die op haar gevestigd waren. Zij had niet genoegzaam het kenmerkende van hare klasse, om haar als zoodanig te doen erkennen, en toch vreesden zij in haar eene toekomstige mededingster in een der handwerken, die haar zuur verdiend loon zou doen verminderen. In allen gevalle was zij eene vreemde en dus met argwaan te beschouwen.
Een gelaat, bleeker en treuriger dan al de overigen, trok hare aandacht; er was een traan gevallen op het rijke satijnen kleed, waaraan zij werkte, en bezoedelde den schitterenden glans.
‘Wat doet gij te schreijen?’ zeî de ruwe stem van eene der opzigtsters, wier gezond gelaat en welgedaan voorkomen toonden, hoe weinig zij met tranen te doen had.
‘Mijne moeder is ziek, zeer ziek, en Mevrouw heeft mij eene week loon in voorschot geweigerd, waardoor ik haar hulp had kunnen verschaffen.’
‘Blijf dan maar bij uwe moeder, en kom hier niet, om het kostbare goed te bederven,’ zeî de opzigtster, het satijn haar ruwelijk uit de hand nemende.
Het meisje vouwde smeekend de handen. ‘O mijne arme moeder!’ riep zij uit, ofschoon zoo zacht, dat de woorden enkel het oor bereikten van eene, wier hart voor het lijden openstond; en toen de opzigtster heenging, naderde marietta haar en stopte haar de frane in de hand die zij voor het on- | |
| |
derhoud van dien dag had bestemd. Het meisje zag verbaasd en dankbaar te midden van hare tranen op.
‘Zeg mij, waar uwe moeder woont, en ik zal, als ik naar huis terugkeer, haar opzoeken, en zien, of zij iets noodig heeft,’ fluisterde de Italiaansche.
‘God zegene u!’ zeide het meisje vurig. ‘Vraag naar de weduwe perôt, au cinquième, No. 15, Rue de l'hôpital.’
Zij werden gestoord door het binnenkomen van iemand, die, naar het oogenblikkelijk gevolgde stilzwijgen en de ijveriger werkzaamheid der meisjes te oordeelen, zonder twijfel hare meesteresse was, en die, marietta verzoekende haar te volgen, haar naar eene kleinere kamer bragt niet verre van de werkzaal. Madame duval was eene rijzige, beenige vrouw, wier hoekige gelaatstrekken de gewoonte van gebieden uitdrukten. Uit soortgelijke slavernij opgeklommen tot de waardigheid van beheerscheresse, kende zij al de uitvlugten, die de jeugd zoekt, om de strenge regels te ontduiken, en bestreed die alle met de slimheid, die onderdrukking haar had geleerd. Men kende geen voorbeeld, dat eene poging, om haar ook het kleinste deel van den gevorderden arbeid te ontstelen, voor eene tweede maal was herhaald. Gelijk van andere koninginnen der mode, was hare heerschappij willekeurig, en zij beschikte naar welgevallen over den arbeid en het leven van hare lijdende onderdanen.
‘Wat is uw verlangen, meisje?’ zeide zij tegen de bedeesde marietta, die voor haar stond.
‘Werk, madame,’ hernam zij op een' beschroomden toon. ‘Zou het u behagen mij te gebruiken? Ik ben eene bloemenmaakster.’
‘Zoo! Bloemen zijn dit jaar niet in de mode en ze zijn goedkoop. Laat mij eens zien, wat gij meêgebragt hebt.’
Marietta haalde uit de doos, waarin zij ze had gedragen, een' krans van Italiaansche wilde bloemen te voorschijn, zoo natuurlijk, als waren ze zoo even geplukt aan de oevers van haren geliefden Arno, en eene provincieroos. Zelfs de hebzuchtige modemaakster had moeite, om de uitdrukking van bewondering te bedwingen, die in hare doffe oogen verscheen; maar zij onderdrukte dat gevoel, voordat het haren doodschen mond had bereikt.
‘Wat zoudt gij daarvoor moeten hebben?’ vroeg zij, de bloemen met minachting opnemendè, om ze van naderbij in oogenschouw te nemen.
| |
| |
‘Wat gij er voor geven wilt, madame.’
‘Wat deed u zulke rococo-bloemen kiezen?’ vroeg zij, naar den krans ziende.
‘Plantenverzamelaars gebruikten mij, toen ik nog in Florence was, om eenige van onze in het wild groeijende bloemen na te maken, die zij naar Duitschland en zelfs naar Engeland zonden,’ hernam het Italiaansche meisje met eenen blik van verontwaardiging, dat een woord van minachting werd gesproken over iets van haar eigen heerlijk vaderland. ‘Ik kan ze hier niet verkoopen, en ik zou mij gaarne bezig houden met het maken van die, welke in de mode zijn, als ik daarvan werk kon krijgen.’
‘Wat deed u tot mij komen?’
‘Omdat gij de eenige in Parijs waart, madame, die ik hoorde, dat mijne diensten zou kunnen gebruiken.’
Er was eene onopzettelijke vleijerij in deze woorden, die meer voor haar uitwerkte, dan verdienste of behoefte. Eene welgevalliger uitdrukking (want niemand kon de geringe zamentrekking van hare lippen een' glimlach noemen) vertoonde zich als bewijs van goedkeuring, en met eenen zwaai van hare hand, die eener vorstin geene oneere zou hebben gedaan, wenkte zij haar, om te gaan zitten.
‘Ik zal u tien francs voor deze bloemen geven;’ omtrent een vierde der waarde, ofschoon meer dan zij oorspronkelijk plan had gehad om te geven.
‘Ik heb het driedubbele gehad voor de wilde bloemen alleen.’
‘Wel mogelijk; als fantasiebloemen hebben ze weinig waarde; de roos zou misschien,’ en zij boog den fijnen, teederen tak tusschen hare knokkelige vingers, ‘op een kapot kunnen worden gebruikt. Ik geef niet meer.’
De arme marietta voelde, dat zij niets bezat, en dat haar geene keuze bleef: zij nam het geld aan.
‘Zoo ik u in mijne dienst neem, dan verwacht ik, dat gij bij mij aan huis komt werken; anders bedriegt gij mij maar en stelt mij te leur, gelijk de rest.’
‘Ach, madame!’
‘Uw loon zal rijkelijk zijn; maar ik verwacht dat gij er vlijtig voor zult werken. Vijftien sous daags en de kost.’
Het was zeer weinig, maar dat was het minste kwaad; de opsluiting, de bedorven atmosfeer, het onaangename gezelschap, dat was het, waarvoor zij terugdeinsde; het verlies
| |
| |
van het bijzijn haars broeders, zelfs van hare dagelijksche wandeling naar de Madelaine-markt, om de bloem te koopen, die hare beurs haar toeliet als model zich aan te schaffen, dat alles stond haar voor den geest. Hoe dikwijls was haar hart opgebeurd alleen door het zien van de zeldzame bloemen, die haar zoo gemeenzaam bekend waren; hoe dikwijls toefde zij en verliet ongaarne die herinneringen van haar eigen zonnig land, gelijk de bij gonst en zweeft om den kelk, waar zij den honig uit zamelt!
Met een bezwaard hart nam het arme meisje het schamele loon aan, in de hoop, dat zij eenige der rusturen zou kunnen besteden, om de kleine wekelijksche som bijeen te brengen, die het geringe fondsje moest vormen, waarop haar verlangen berustte, om naar haar geboortedorp terug te keeren, wanneer haar broeder, wars van zijnen ijdelen droom van rijkdom en roem, gaarne met haar het vaderland zou opzoeken.
Toen de overeenkomst gesloten was, ging zij haren weg door menige donkere en naauwe steeg, totdat zij de woning bereikte, haar aangewezen als die van de kranke moeder harer nieuwe vriendin. Zij was indedaad, gelijk pauline had gezegd, zeer ziek; gebrek en droefheid zijn slechte bewaarders der ligchamelijke gezondheid. De stem des medelijdens klonk zoet in het oor van de zieke vrouw, en de vriendelijke hand, die de peluw schudde en den maaltijd toebereidde, was haar welkom. En marietta, een deel van haren nieuw verkregen rijkdom achterlatende, stapte met een' ligten tred over den drempel, en hoorde den gefluisterden zegenwensch niet, die uit het hart der weduwe vloeide.
Op den bepaalden tijd was het kostbare kleed van berengaria voltooid en aan het hotel Bellincour verschenen, en nimmer betrad eene schooner vertegenwoordigster van de koninginne des ouden tijds de vorstelijke zalen der Tuileries. Menig gefluisterd woord van bewondering bereikte het oor der Engelsche schoone, terwijl zij zich in dat hoofsche gezelschap bewoog. Er was eene wolk op haar voorhoofd, en haar hart deelde niet in de vrolijkheid rondom haar.
Te weinig geoefend in de listen der wereld, had evelina niet geleerd het masker te dragen van vrolijke woorden en luchtig glimlagchen, zoodat zij, in spijt van hare schoon- | |
| |
heid, de gewenschte zegepraal niet behaalde; niemand bewoog zich bevalliger in den dans, maar verstrooid en lusteloos ontving zij de vleijerijen, die haar begroetten.
Menig vrolijk hoveling, die haar als een gewillige slaaf was genaderd, maar zag, hoe weinig haar geest in overeenstemming was met het veelbelovende uiterlijke, verliet de zwijgende schoone voor meer aanlokkelijk gezelschap. En hij, om wiens wil zij haar goed beginsel had opgeofferd, zag in hare somberheid slechts wispelturigheid, mengde zich weldra in den sleep van hare mededingster, de schitterende mademoiselle de chatelain, en wierp daardoor over het gelaat van evelina eene nog donkerder schaduw van mismoedigheid.
Nooit had hare mededingster, die bij haar eerste binnentreden ternedergeslagen terugdeinsde over de onloochenbare schoonheid van het Engelsche meisje, zich meer op haar gemak gevoeld of meer in den geest voor de scherts en jokkernij, die om haar heen weerklonken. Nooit had de bevallige mantilla eener Spaansche donna vollediger overwinning had behaald. De enkele roode roos, die half begraven zat in haar donker glanzig haar, was getuige van meer hulde, dan de kostbare diamanten diadeem, die zwaar woog op het voorhoofd van evelina.
Koud, bleek en misnoegd zette het lijdende meisje zich neder in het rijtuig, dat haar naar de woning bragt, die zij weinige uren te voren vol hoop had verlaten. Bij het zelfverwijt, dat ook toen van tijd tot tijd zich deed hooren en haar vooruitzigt op zegepraal vergalde, voegde zich nu gekrenkte ijdelheid en bittere teleurstelling. De eene booze geest was heengegaan en met zeven andere geesten teruggekeerd, boozer dan hij zelf, om in het opgesierde huis te wonen. Het bleeke en vermoeide gelaat van hare kamenier alleen had haar de bitse woorden moeten doen berouwen, waarmede zij haar berispte, omdat zij hare lokken in de hatelijke diamanten verwarde, en, haar schielijk wegzendende, bleef zij alleen met de stem van haar eigen hart.
De herfst had plaats gemaakt voor den winter, en gedurig putteden nieuwe uitgaven, nieuwe plannen van genot de beurs van evelina uit. Vruchteloos deed ipolyto aanzoek om de som, die men hem nog schuldig was voor zijn werk, ten einde in staat te zijn om zijne schuld af te doen; want het marmer, waaraan hij arbeidde met al de geestdrift van
| |
| |
het genie en al het vuur der hoop, was nog onbetaald. Eugénie, die zag, dat het altijd bezwaar gaf tegen eenige nieuwe uitgave, wanneer zijn verzoek werd ingebragt, weigerde hem toe te laten, totdat hij moedeloos werd en de beitel naauwelijks aan zijne vingeren gehoorzaamde.
Marietta werkte, toen zij de teleurstelling van haren broeder zag, des te harder, en ontstal met onbezweken geduld hare uren aan de rust, om te kunnen arbeiden. Het zwaarste viel haar het gemis van hare rustige en stille eenzaamheid. De stem der vrolijkheid en van ijdel gesnap was in wanklank met haar eigen hart, en strekte slechts, als het licht in eene holle kamer, om haar hare verlatenheid te doen gevoelen. De twee kleine marmerblokken, die ipolyto op crediet had ontvangen, hadden zich allengs in schoonheid ontwikkeld onder zijne scheppende hand; het was op nieuw jeanne d'arc, de martelaarskroon naderende, die den ongewaardeerden en onverstanen geest verbeidde. Het kind des volks, verstooten omdat het tot het volk behoorde, verstooten niet alleen door gekroonde hoofden, maar door het volk zelf; het gelaat van de martelares, van den glans der grootheid afgekeerd, die zij op haren regten prijs had leeren schatten, om voor de vrijheid van haar geboortedorp te pleiten. Het eene beeld stelde haar bij dit nederige verzoek voor; het andere, waar hare diensten met beschimping en den brandstapel worden beloond.
Het was avond, in het begin van het gure voorjaar van 1839. Marietta zat alleen in haar klein, eenzaam kamertje. Een voor een was ieder stuk huisraad verdwenen voor de dagelijksche behoeften van brood en brand, en een bed van stroo en eene afgesleten deken wezen hare rustplaats aan. Lang en zwijgend bleef zij aan haar werk, terwijl zij van tijd tot tijd eenen blik wierp op de verwelkende bloemen naast haar, welke hare magere, vlijtige vingers met de gewone getrouwheid namaakten. De zon, die tot dusverre het kleine zoldertje had verlicht, ging langzamerhand schuil achter de sombere gebouwen, en eerst toen liet het vermoeide meisje hare onvoltooide taak op de vensterbank voor haar rusten. Hare slapen gloeiden van koorts, en tranen vielen uit hare stijve en uitgeputte oogen, terwijl zij de eene streep na de andere van het gekleurde avondschijnsel zag verdwijnen en plaats maken voor het graauwe licht des avonds. Zij was een treurig en aandoen- | |
| |
lijk kontrast met het helderoogige meisje, dat weinig meer dan een jaar te voren de worsteling van eerlijke pogingen tegen de wereld had aangevangen. Tressen van donker haar, wier glanzige vlechten vroeger zoo zorgvuldig waren opgemaakt, hingen over hare kloppende slapen henen; zij streek ze thans haastig weg, om den koelen avondwind op te vangen, die door het kleine venster woei. Hare wang was bleek en ontdaan van het waken en van die ergste van alle kwalen, verijdelde hoop, die het harte ziek maakt; maar onverwonnen, schoon uitgeput, worstelde marietta voort.
Eene hand werd op haren schouder geplaatst en de jonge beeldhouwer stond voor haar. ‘Gij zijt ziek, mijne zuster,’ zeide ipolyto met eene zwakke en holle stem.
‘O, neen!’ antwoordde zij met eene poging om te glimlagchen; ‘mijn hoofd is zwaar, en ik ben vermoeid van het waken,’ voegde zij er op levendigen toon bij, (zij zeide niet, ‘van gebrek aan voedsel in de laatste vierentwintig uren’); ‘een weinig rust zal mij wel weder herstellen.’
‘Rust!’ zeide de jongeling, met zijne magere, bevende vingers het haar van haar marmeren voorhoofd wegstrijkende; ‘die zullen wij spoedig vinden. Waarom heb ik u aan mijne razende eerzucht ten offer gebragt? Vergeef mij, liefste zuster, altijd geduldige vriendin mijner omstuimigheid. Ik voelde, dat er hier,’ hij drukte zijne hand tegen zijne borst, ‘iets was, dat roem en overvloed voor u beloofde. Toen zelfs uw zuur verdiend loon u werd onttrokken door dat hardvochtige wijf, omdat gij uw best deed om den kleinen spaarpenning te vermeerderen, dien ik uitputte, toen zeide ik bij mijzelven: Het zij zoo; het is slechts voor eenen korten tijd; weldra zal ik het haar rijkelijk vergelden! Maar deze laatste slag is te zwaar geweest - het werk van mijn hart en hoofd, het schepsel van mijn genie, de arbeid van lange dagen, die gelukkig waren door de droomen, die het in mij opwekte, mijn jeanne d'arc in de ruwe hand gevallen van dien hardvochtigen man, mijn laatst, mijn best ideaal van de hemelsche martelares! Helaas, dat er onder zulk een schoon uiterlijke een koud hart is verborgen! Een van de kostbare juweelen, die den hals of den arm van het schoone meisje versieren, had mij van gebrek, van misdaad gered!’
‘O, spreek zoo niet! niet van misdaad, ipolyto, tenzij armoede misdaad is.’
| |
| |
‘Ja; ja; nu, hetzij zoo; zie op, liefste marietta, zie mij aan; gelijk gij plagt te doen; kus mij, beste zuster!’ En hij zag haar strak in het gelaat. De kleurlooze huid had eene tanige tint aangenomen; de bloei der jeugd was heen. Tranen sprongen haar in de oogen bij de zielesmart, op ipolyto's gelaat uitgedrukt. Maanden waren verloopen, en zoo verdiept was hij geweest in den droom van zijn leven, dat hij eerst in dit oogenblik de verwoestingen bespeurde, die kommer en ontbering bij zijne schoone en teedere gezellin hadden teweeg gebragt. Twee-, driemaal drukte hij zijne lippen op haar koortsig voorhoofd en snelde uit de kamer.
De maan was in doodsche majesteit over den Faubourg St. Germain opgegaan, toen de jonge Italiaan voor het hotel Bellincour stilhield. De lichten straalden helder door het met rijke gordijnen bedekte venster, en de wind bragt van tijd tot tijd het geluid van muzijk tot zijne ooren over.
‘Ik vloek u!’ gilde de Italiaan, terwijl hij zijne armen naar het huis uitstrekte; ‘ik vloek u, rijken en gevoelloozen, die leeft van den weedom der gebrokenen van harte, die u uwe weelde verschaffen! Het wild gedierte des wouds kent meer medelijden; het kan de levensader slechts doorbijten; maar gij, gij moordt al wat groot en goed en heilig in ons was, opdat het ons niet verheffe en onbeschroomd naast u doe staan! En gij, vrouw, met het koude eigenbatige hart,’ en met eene zachtere stem, ‘zoo schoon, zoo hemelsch schoon, o, moogt gij ondervinden.... gij zult,’ riep hij met toenemende hevigheid, ‘den vloek van een gebroken hart, van den zielsangst eener zuster, God geve niet van hare schande! ondervinden!’ En, zijn gelaat bedekkende, zonk hij op den trap van het hotel neder, door gebrek aan voedsel en de opgewondenheid van het oogenblik uitgeput.
‘Wat doet gij hier?’ zeide een policiedienaar, terwijl hij met ruwe hand den jongen beeldhouwer bij den schouder pakte.
‘Van honger sterven!’ was het sombere antwoord, terwijl hij zich eensklaps van den vrager afwendde, en zonder zich op te houden vervolgde hij zijnen weg over den Pont d'Isle. De donkere wateren van de Seine rolden kalm onder zijne voeten voort. Tweemaal scheen het beeld van de teedere en verlatene marietta uit de golven op te rijzen en zich tusschen die golven en hem te plaatsen en zijnen voet
| |
| |
terug te houden. Driemaal stapte hij met gejaagde schreden de brug over, en de weergalm van zijnen stap klonk door de stille lucht, en toen was alles stil.
Eenige weinige uren later, en de gasten namen afscheid van de woning, die zoo even het tooneel der feestvreugde was geweest, toen een cabriolet snel voor de deur opreed; een jong man van een gunstig voorkomen steeg de trappen op, die naar de rijk versierde kamer leidden, waar wij vroeger onze lezers hebben gebragt.
Daar zat evelina, voor het uitwendige even schoon als ooit; want de invretende kanker des kwaads vertoont zich niet altijd zigtbaar. Ongeduldig had zij naar de deur gezien, terwijl de eene gast na den anderen binnentrad, en donkerder wolk kwam over haar gelaat, naarmate hare teleurstelling telkens grooter werd, want de teederlijk verwachte en welkome bezoeker, voor wien zij hare zoetste glimlachjes bewaarde, kwam niet. Nooit misschien was zij schooner geweest. De provincieroos mengde zich bevallig met bare blonde lokken, en het zachte blaauwe kleed golfde met rijke plooijen om hare tengere leest; maar voor evelina scheen haar toilet vruchteloos gemaakt.
‘Een minnaar, en mij zoo te veronachtzamen!’ zeide zij halfluid tegen eugénie. ‘Het zal hem berouwen!’
Eugénie glimlachte slechts en hernam: ‘Als gij Gravin d'aulaire zijt, ga dan uw' gang. Maar beuzel nu niet met eene grafelijke kroon. Een week, ja minder dan een week, en gij zult vrij zijn, om te doen, wat gij wilt. En daarbij,’ ging zij voort, op het kostbare kleedje wijzende, ‘hij zal uwe schulden betalen, mijne schoone evelina, want dat zal noodig zijn, indien gij voortgaat altijd alle nieuwe snufjes te willen hebben.’
Er was in den toon, meer nog dan in de woorden, eene bitterheid, die evelina hinderde; maar voordat zij kon antwoorden, trad felix d'aulaire het vertrek binnen. Evelina veinsde het te druk te hebben met het los- en vast-maken van hare zware armbanden, en het was eerst toen zij schrikte van de uitroeping van Madame de bellincour, die bezig was haar verlies bij het spel van dien avond op te rekenen, dat zij hare oogen opsloeg.
‘Felix, gij ziet er als een spook uit. Wat deert u?’
| |
| |
vroeg de dame, van hare half geledigde beurs opziende. ‘Evelina heeft met al de verlaten ridders geeoquetteerd, en menig beklag ontvangen over haar vooruitzigt in het huwelijk; zij hadden dat kunnen sparen voor haar weduwschap, in plaats van het te besteden aan eene bruid; want gij lijkt wel de schim van uw vroeger wezen, felix,’ zeide de levendige dame.
Felix d'aulaire sprak geen woord, ofschoon hij het tweemaal vruchteloos had gepoogd. Hij wees op de bloemen en het borduursel van haar kleed, en mompelde tusschen zijne geslotene tanden: ‘Om zulke vodderijen wordt eene ziel in het verderf geslingerd!’
Zij verstond hem verkeerd; zij meende, dat hij gespeeld en verloren had, gelijk zij zelve. ‘De fortuin is u niet gunstig geweest dezen avond? Geen nood! Zij durft u niet onvriendelijk aanzien, u, den meest gezochten man van Parijs, met evelina als fiancée.’
Bij den naam van evelina hief hij het hoofd op, en, zijne troosteres enkel toevoegende: ‘Gij bedriegt u, Mevrouw; ik heb in de daad verloren, maar alleen wat ik spoedig zal leeren vergeten,’ ging hij naar de ottomane, waar eveline zat.
Eene uitdrukking van misnoegdheid verving de plaats van de gretige verwelkoming, die het onwillekeurig opwellend gevoel van haar hart was; en in fier stilzwijgen luisterde zij, in de verwachting van zijne verontschuldiging, nadat zij iets had gemompeld van ‘gebrokene beloften, die eenen treurigen waarborg van toekomstig geluk gaven.’ Waarschijnlijk werd hare aanmerking niet gehoord; hij maakte geen gebruik van de plaats naast zijne verloofde, die eugénie voor hem ontruimde, en greep ook hare hand niet, die zij in het eerste oogenblik koel naar hem had uitgestoken.
‘Zoo ik onbeleefd ben geweest, spijt het mij,’ zeide hij, te gelijker tijd Mevrouw de bellincour aansprekende. ‘Vijf uren geleden was ik op weg naar uwe woning; want de wereld had toen geen plekje, dat mij dierbaarder was. Mijn cabriolet werd tegengehouden door eene zoo digte menigte, dat ik onmogelijk voort kon rijden; ik gaf de teugels aan mijnen knecht en steeg af, om de oorzaak van den oploop te onderzoeken. Een lijk, door twee mannen gedragen, werd uit de Morgue gebragt, waar het even te voren door eene bloedverwante was herkend. Die bloedverwante was eene
| |
| |
zuster, die nu, door droefheid overmand, was nedergezonken; en de verwarring van de menigte werd veroorzaakt, doordien men het nommer en de straat niet wist, werwaarts zij hunne schreden moesten wenden met hunnen levenloozen last. De zuster was eene bloemenmaakster en eene Italiaansche; dezen zelfden morgen had ik haar adres ontvangen, en hoopte mejufvrouw voor haren kommer tot deelneming op te wekken, niet wetende hoe lang zij reeds met haar bekend was.’
‘Ik bid u, felix, hoor mij!’ viel evelina hem in de rede met lippen bevende van ontroering.
‘Verschoon mij; sta mij toe voort te gaan. Ik gaf het adres aan de omstanders, en, het bewustelooze meisje met eene gezellin, die haar ondersteunde, in eene huurkoets plaatsende, volgde ik haar naar het Quartier St. Denis. Getroffen door de schoonheid van eene statuette in den winkel van een' steenhouwer, had ik dien morgen onderzocht, wie de maker was; want het beeldje had hetzelfde schoone gelaat, wat ik in gindsche kamer plag te zien, voordat een ander mijne aandacht daarvan aftrok,’ zeide hij met een' bitteren lach. ‘Een gedeelte van hunne geschiedenis was mij bekend; het overige heb ik uit haren eigen mond gehoord. Ik behoef er dus niet over te spreken. Deze hulpelooze vreemde, dit verlaten, van gebrek omkomend meisje was de zuster van hem, dien ik zocht; het levenlooze lijk, uit de Morgue gebragt, was alles, wat er overbleef van den bekwamen, bitter verongelijkten ipolyto ruspini. Vaarwel, evelina! Voor mij is er vergif op de lippen, die met valsche beloften verrieden; en de hand, die de keten smeedde van het lot, dat den jongeling van genie ten verderve sleepte, kan de mijne niet worden. Terwijl ik op den zwijgenden getuige van uw misdrijf staarde, voelde ik, dat zijne beedtenis voor mij zou oprijzen, als ik zijne moordenares aan mijn hart drukte.’
Een luide, lange gil klonk door de zaal; evelina lag sprakeloos op de ottomane, van waar zij was opgestaan, toen de laatste woorden van haar vonnis haar oor bereikten. Zij had felix d'aulaire met al de kracht harer ziel bemind; het was om hem, dat zij dat noodlottige kleed had gewenscht, dat zij van het goede beginsel was afgeweken. Het waren hare onschuldige manieren, haar edelmoedig en vurig gevoel, die hem het eerst hadden aangetrokken, en die door
| |
| |
zijn edel hart bij het nederigst gewaad in den geringsten stand zouden zijn erkend, indien zij op hare eigene eenvoudigheid en opregtheid had vertrouwd.
Het was voorbij! De wereld, gelijk de wereld gewoonlijk doet, zocht allerlei redenen voor het afbreken der verbindtenis, alle, gelijk doorgaans het geval is, even ver van de waarheid verwijderd.
Er blijft weinig van dit treurig en waarachtig verhaal te vermelden over. Marietta vond eene rustplaats in de woning van hare nederige vriendin, tot dat hare herstelde gezondheid haar tot de reis naar haar eigen geliefd Italië kon doen overgaan. Een onbekende vriend deed voor haar alles, wat zorgvuldigheid, invloed en rijkdom vermogten, om haar lot te verzachten. Na den dood van de weduwe perôt, in wier laatste ziekte marietta de haar betoonde liefde vergold, vertrok zij, in gezelschap van pauline, naar Toskanen. Voorzien van eene geldsom, meer dan genoeg voor hare eenvoudige behoeften, en haar door dezelfde onbekende hand verstrekt, heeft zij nu een smaakvol en algemeen geacht magazijn te Florence, waar men, drie jaren geleden, de namen kon lezen: Ruspiní et perôt, artistes en fleurs.
Onlangs hoorde ik ergens de namen noemen van den Graaf en de Gravin d'aulaire. Ik keek gretig in de aangewezene rigting, en zag het welbekende gelaat, maar bleek en verouderd door lijden. Ik zag zijne jonge vrouw aan; zij had een fraai en edel voorhoofd, en oogen, waaruit opregtheid en teederheid spraken, maar schoon was zij geenszins; het was evelina niet! |
|