een speciaal verlof behoorde gevraagd te worden; tevens, dat hij plaats, tijd en wijze van het duël bepalen zou.
Naauwelijks was de dagorder algemeen verbreid, of twee hooggeplaatste officieren, edellieden bovendien, verzochten aan Zijne Majesteit om verlof tot een duël. Hun verzoek werd toegestaan. Nu meenden de duëllisten van professie, die gustaaf's afkeer van het duël kenden, dat hij eindelijk toegaf en zij het pleit gewonnen hadden.
Gustaaf had voor zijne veldtent eene legerafdeeling in parade doen plaatsen, en toen de beide strijdlustigen den Koning bedankt hadden voor de hooge gunst, hun toegestaan, sprak de Vorst hen op deze wijze aan: ‘Geene dankbetuiging, mijne heeren! Alvorens echter het tweegevecht aanvange, heb ik de heeren eene mededeeling te doen. Hem, die van u den ander' mogt nedervellen, zal, onmiddellijk daarna, vermits gij edellieden zijt, het hoofd voor de voeten worden gelegd; tot dat einde wacht de scherpregter op mijn bevel. Ik begeer echter niet, dat gij onvoorbereid de eeuwigheid zult ingaan. Twee veldpredikers vertoeven te dien einde in mijne tent. Gaat daarbinnen, mijne heeren, en bereid u, om, na weinige oogenblikken, voor uwen hoogsten Regter te verschijnen! Ik heb mijn' pligt gedaan. - Indien echter de vreeselijke kans, om door de hand eens beuls te sterven, uw eergevoel, als edellieden, te zeer kwetsen mogt, dan zij het u tevens kennelijk, dat ik, indien gij zulks mogt verlangen, uw aan mij gerigt verzoek als niet gedaan zal beschouwen. Kiest nu, mijne heeren! en geeft elkander de vriendenhand, of - bereidt u zamen ter dood!’
De beide officieren dachten aan den beul en kozen het eerste. Zij wierpen zich voor den Koning neder, en verzochten, dat hun noodlottig verzoekschrift mogt vernietigd worden. Gustaaf scheurde het in stukken. Hij had zijn doel bereikt, en men vernam voortaan, bij de Zweedsche armee, niets meer van tweegevechten. Het vooroordeel was, door het vooroordeel, te schande gemaakt.
Dat kon een Koning doen, die een der grootste helden was van zijnen tijd. Maar die Koning had ook eerbied voor God, deugd en zedelijkheid, en wilde het goede.