Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1847
(1847)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijSchetsen van Londen.Wanneer men, van het Vaste Land komende, den Theems opvaart en Londen in het oog krijgt, omgeven door een woud van scheepsmasten, welker takelaadje zich met de gevels der huizen vermengt, en omhuld door eenen nevel van rook, dien de schoorsteenen der stoombooten onophoudelijk uitbraken, schijnt het bij den eersten blik zeer moeijelijk, de groote lijnen van dit perspectief naar eisch te vatten. De reusachtige hoofdstad ligt op eene min of meer golvende vlakte en volgt den door de rivier gevormden boog. Zoo digt dringt de stad zich aan de oevers van haren stroom, dat deze bij vloedtij den voet der gebouwen bespoelt. Andere hoofdsteden, Parijs, Rome, Brussel, omvatten heuvels of hooge gedenkteekenen, rondom welke de huizen zich groeperen, en die als zoo vele rigtstaken (jalons) het plan der stad afbakenen. Londen bezit noch natuurlijke hoogten, noch uitstekende door menschenhanden gevormde punten. Zondert men de St. Paulus-kerk uit, die alleen zich boven | |
[pagina 176]
| |
dit doofhof van pannen daken verheft,Ga naar voetnoot(*) zoo verkondigt, op eenigen afstand, niets hoegenaamd de pracht en den glans, die eene stad van twee millioenen inwoners, de rijkste en reusachtigste van geheel Europa, de metropool van het magtige Britsche rijk, den beschouwer van meer nabij vertoont. Naar zijn uiterlijk voorkomen zou men zeggen, dat Londen, meer dan eenige andere stad, de zetel der democratie moest wezen. Gelijkvormige huizen; straten, die geen onderscheidend kenmerk hebben; weinig of geene paleizen; niet eene enkele woning hooger dan de andere; overal eene regelregte middelmatigheid van architektuur, die men slechts voor eene bevolking van Chinezen gepast zou achten. Hierbij komt dan ook nog, dat de onderscheidene wijken van Londen niet als deelen van een geheel met elkander verbonden schijnen. Het zijn naast elkander liggende steden, die verschillende bestemmingen vervullen en verschillende behoeften hebben, en die men, als afgelegene landstreken, door middel van omnibus, van stoombooten, of van door de stad gelegde spoorwegen, gelijk die van Blackwall en Greenwich, onderling verbinden moet. Men begrijpt zeer wel, hoe cobbett, in zijnen republikeinschen menschenhaat, Londen met eenen voortvretenden etterbuil heeft kunnen vergelijken. Doch treedt men in Londens binnendeelen, bestudeert men in hetzelve de hoofdslagaderen des verkeers, alsdan bemerkt men weldra, dat tusschen de onderscheidene wijken der stad eene regelmatige verdeeling van den maatschappelijken arbeid plaats heeft, en orde ontwikkelt zich uit den schoot van dezen schijnbaren chaos. Londens verkeer beweegt zich slechts in eene eenige rigting. Niets, of bijna niets, gaat van het noorden naar het zuiden of van den eenen Theems oever naar den anderen; de stroom van menschen, goederen en bezigheden rolt, evenwijdig met de rivier, van het westen naar het oosten en omgekeerd. Men vindt door berekening, hoeveel vierkante voeten waters in een' gegeven tijdverloop door eene brug vloeijen; kon men de menschen tellen, die, te voet, te paard of met rijtuig, van Piccadilly naar de Bank, door het Strand, Cheapside, Ludgate-hill gaan, zoo zou men zeker | |
[pagina 177]
| |
weinig minder dan 50,000 voorbijgangers in het uur en meer dan een half millioen per dag vinden. Nadert men Londen den Theems opwaarts, zoo komt men het eerst aan de dokken, de groote pakhuizen en den Tower; dit is het gedeelte der stad, waar zich de voortbrengselen der beide halfronden opeen hoopen en vanwaar zij weder verzonden worden, het krijgsarsenaal en de arsenalen van koophandel en kunstvlijt. Hier kan een schip in weinig uren zijne lading lossen en eene andere innemen. Hier worden de bewijsschriften afgegeven, die de waarde der koopgoederen vertegenwoordigen, die deze waarde beschikbaar en om zoo te spreken tot geld maken, zonder dat een lastig heen en weder slepen van het vertegenwoordigde noodig wordt. In de nabijheid dezer ontzettend groote pakhuizen wonen de matrozen, de havenwerkers, lastdragers, voer- en karrelieden. Een weinig verder stroomopwaarts ligt de City, het hart van Londen, Engelands kantoor, het middenpunt der handelszaken en de zetel van het crediet. Hier komen de kooplieden bijeen, en hier hebben zij de groote instellingen des lands, de bank, de beurs, de munt, het tolhuis, den post, de stedelijke bestuurs-collegiën, de geregtshoven en de gevangenissen in de nabijheid; doch zij bewonen dit doorgangspunt niet, en de eb voert des avonds terug, wat de vloed des ochtends aangebragt had. Nog verder opwaarts betreedt men de straten, waar magazijnen van weeldewaren schitteren, het Strand, Piccadilly, Pall-Mall, Regentstreet, het kwartier der schouwburgen, der Museën, der logementen, der geriefelijke juffers en der gaauwdieven. Hieraan grenst weder die soort van Oase, die door de clubs, de halfvoltooide parlementshuizen, de in Whitehall vereenigde hooge staatscollegiën en het oude paleis van St. James, waar de tegenwoordige vorsten versmaden hun verblijf te houden, gevormd wordt. Het laatste, in de rigting stroomopwaarts, ontmoet men de stad der aristocratie, het eenige kwartier, waar een fatsoenlijk man kan wonen, het zoogenaamd Westeinde. Deze fashionable wijk werd, nog weinige jaren geleden, ten noorden door Regent-park, ten westen door Hyde-park en ten zuiden door St. James-park begrensd. Thans groeit zij, als van uur tot uur, pijlsnel aan. Heide en moeras veranderen zich in straten en pleinen; naauwelijks zijn de plans geteekend, of de huizen rijzen uit den grond, en nog kwalijk volbouwde woningen vinden | |
[pagina 178]
| |
huurders en koopers. Men zou bijna zeggen, dat de rijken zich hier vermenigvuldigen als elders de armen. Bijaldien de onderneming van den speculant cubitt, om in den omtrek van Vauxhall-brug 4000 huizen aan te bouwen, den goeden uitslag heeft, dien hij er zich van belooft, zoo zal de wijk der fashionables eerlang de geheele ruimte bedekken, die zich aan Londens westkant, tusschen den Theems en het Regents-kanaal, in eene diepte van twee mijlen uitbreidt. Op deze wijs vormen de stad der dokken en der pakhuizen, de stad der handelszaken, de stad der vermaken en der staatsverhandelingen, en eindelijk de stad der groote wereld de bestanddeelen van deze geweldige opeenhooping van menschen, van dezen Mammouth der 19de eeuw. Aan zijne beide uiteinden en zijden heeft het gedrogt nog talrijke uitwassen en aanhangsels; wij behoeven slechts Greenwich, Southwark, Chelsea en de voorsteden in het noordoosten te noemen. Doch al die takken spruiten uit den stam en ontleenen uit hem alleen hun leven. De magt, die Grootbrittanje beheerscht, woont aan het eene uiteinde van Londen; hare gezamentlijke werking openbaart zich aan het andere. In het Westeinde en in het Oosteinde der stad is geheel het rijk begrepen. Weinig behoeft men zich dus te verwonderen, dat van de trapsgewijze verbeteringen, welke de hoofdstad van Grootbrittanje ondervonden heeft, het beste gedeelte steeds aan de beide uiteinden te beurt gevallen is. Niets evenaart de pracht en voortreffelijke inrigting der dokken, die in het oosten langs den Theems zijn aangelegd, om de koopvaardijschepen op te nemen en de rivier zelve voor het verkeer vrij te laten. De St. Katharinen-, de London-, de Westen de Oostindische dokken hebben meer dan honderd millioenen (Nederlandsch) gekost, maar besparen daarentegen den handel jaarlijks eene som, die op wel niet minder dan twintig tot vijfentwintig millioenen aangeslagen kan worden. De meest gewone zoo wel als de meest kostbare waren liggen hier veilig achter slot, gelijkelijk beschut tegen diefstal en bederf. Bekruipt den handelsvorsten in de City de lust, om hunne suiker of koffij in oogenschouw te nemen, zoo brengt hen een op bogen rustende spoorweg in weinig minuten uit de nabijheid der bank naar Blackwall. Daar tot het verbinden der beide rivieroevers eene brug, uit hoofde | |
[pagina 179]
| |
der drukke scheepvaart, onuitvoerbaar scheen, zoo bouwde eene compagnieschap, even zoo bewonderenswaardig wegens hare volharding als haar ingenieur door zijne ontwerpen, die kolossale Tunnel, die thans de drukkingskracht en de woeling des waters onverbroken weêrstaat. Meer bijzonder en veelvuldiger nogtans is in het westen van Londen en in die deelen der stad, welke door de hoogere klassen bewoond worden, de vooruitgang merkbaar. Er is geene stad, waar voor het leven des rijken grootere zorg gedragen of waar aan zijne minste wenschen of grilligheden meer oplettendheid geschonken wordt. Waar vele menschen bijeen zijn, ontstaan bijna altijd smetstoffen, die de gezondheid krenken en den duur des levens verkorten. Om de gegoede klassen in het Westeinde voor dit gevaar te beveiligen, heeft men land en stad onder elkander gemengd, tuinen, parks en velden met de huizen vereenigd. Vier groote parks, eene aaneengeschakelde reeks van groenende grasplekken, digt belommerde boomen en stroomend water vormen de grondlijn dezer bevoorregte stad. Hier vormt en vernieuwt zich de levenslucht, welke de bederf aanbrengende uitwasemingen der plebejische stadsdeelen verdringt. Hier zijn, wat men zoo treffend gezegd heeft, de longen van Londen. Om de parks groeperen zich in deze stadswijk de huizen, straten en pleinen, die op deze wijs even natuurlijk de zuivere lucht naderen, als zekere planten de zon volgen. De straten hebben er eene groote breedte en snijden elkander bijna steeds onder eenen regten hoek. De huizen zijn niet zeer hoog en houden dus noch de zonnestralen af, die de lucht verwarmen, noch de winden, die haar ververschen; menigmaal zijn zij van het voetpad gescheiden door boomen bloempartijen, die van elke stadswoning eene villa maken. De opene pleinen kwetsen het oog niet, als te Parijs, door de naaktheid harer brandend heete steenplaten, die des winters in het slijk verzinken. Een ruime tuin, door een ijzeren hek omsloten, neemt het midden in van zulk een square, en biedt aan het oog een van fraaije boomen omgeven grastapijt, waar de kleine kinderen uit de nabuurschap zich in het eerste loopen oefenen. Vandaar waarschijnlijk de idyllische denkbeelden, die in Engeland den geest der jonge meisjes vervullen. Hoe zou het mogelijk zijn, dat zij niet van water, beemd en bosch droomden, daar zij midden | |
[pagina 180]
| |
in den boezem van Londen deze landtooneelen aanhoudend voor oogen hebben! In deze woningen, welker weelde niet zoo zeer in schitterend huisraad, als wel in een vrij groot aantal bedienden en eene uiterst gemakkelijke (confortable) inrigting bestaat, is alles er op berekend, om den rijke zelfs de kleine onaangenaamheid te besparen, welke oudtijds een gekrenkt rozenblad den Sybariet op zijne geurige legerstede veroorzaakte. Straatgeraas stoort hem niet, want de rijtuigen glijden zonder gerucht, op gemacädamiseerde banen, langs zijne deur voorbij. Al wat oog of neus beleedigen kan, is uit de hoofdstraten verwijderd; de stallen liggen in de kleinere straatjes (lanes) achter de woonhuizen verborgen; en zoo er al behoeftigen in deze stadswijken wonen, zoo moeten zij, daar men zich hunner schaamt en met hen in geene aanraking wil komen, zich in het achterste gedeelte der steegjes bij de stalknechts en de paarden verscholen houden. Die niets dan het Westeinde ziet, zal Londen zonder bedenken de fraaiste en gezondste stad der wereld noemen. Wanneer men van Portland-place door Oxford-street of Piccadilly deze stadswijk intreedt, den bewonderenswaardigen straatweg volgende, die aan den eenen kant door de grasbeemden van Greenpark, aan den anderen door de digt belommerde lanen van Hydepark begrensd wordt, en waar elk uur van den dag de prachtigste equipaadjen, de kostbaarste paarden en schitterendste ruiters elkander kruisen, zoo vraagt men zich, of de Romeinsche heerbanen, die uit de stad der cesars naar de uiteinden der veroverde wingewesten voerden, wel grootscher kunnen geweest zijn. Wil men een volledig denkbeeld hebben van de wonderen, welke de hedendaagsche beschaving, uit het stoffelijk oogpunt beschouwd, kan bewerkstelligen, zoo zijn er twee hoekjes op de aarde, die zich daartoe bij voorkeur aan de oplettendheid van den beschouwer laten aanbevelen. Ik meen het Boulevard des Italiens te Parijs op eenen schoonen avond der maand Mei, wanneer het gas de toiletten in de lanen en de meesterstukken der kunstvlijt in de winkelmagazijnen beschijnt; wanneer de gouden jeugd met de houding en gebaren van veroveraars op en neder wandelt, en de equipaadjen der Parijzer geldäristocratie met groot gedruisch naar de beide operahuizen snellen. Of men ga op eenen schoonen achtermiddag van Junij, omstreeks den tijd | |
[pagina 181]
| |
wanneer de zaken te Londen afgeloopen zijn en vóór het aristocratische etensuur, naar de verzamelplaats der wandelaars op de frischgroene grasplekken van Hyde-park. Daar, terwijl de muzijk der garde aria's van rossini en van meijerbeer speelt, terwijl de dames hare rijtuigen verlaten, om zich onder de boomen neder te zetten, en de heeren te paard zich in verscheidene rijen voor de barrièren scharen, vindt men alles vereenigd, wat Engeland aan de schoonste en fierste ladies, beroemde staatslieden, erfgenamen van voorname huizen en paarden van zuiver volbloedsras bezit. Voor den Engelschman bestaat er geen schouwspel, meer geschikt om hem met trotschheid te vervullen. Doch, helaas! weldra wordt deze trotschheid bitter gedemoedigd, wanneer hij van de hoogten, tot welke de Britsche oligarchie zich verheft, nederdaalt, en het niet versmaadt, zijne oogen weder ter aarde te wenden. Londen is inderdaad de stad der contrasten. Naast een' rijkdom, die met alle vergelijking spot, ontdekt men de schrikbarendste armoede; en deze stad, welke de grootsche huizen, de fraaije straten en de groenende squares van het Westeinde in zich bevat, omsluit ook in haren boezem half vervallene woonhokken, ongeplaveide modderstraten, zonder verlichting en zonder waterlozing, gangen en achterpleintjes, waaruit noch lucht noch vocht een' uitgang vindt, en verpeste vuilnisholen, welke geen ander volk bewonen zou, en die, ter eere der menschheid zij het gezegd, ook nergens elders gevonden worden. |
|