| |
| |
| |
De pest te Moskou van 1770 tot 1772.
Moskou in het jaar 1770 was van de stad, zoo als zij zich tegenwoordig voordoet, in allen opzigte verschillend. Een onafzienbaar doolhof van kromme, ongeplaveide stegen, onder welke vele slechts van het eene eind toegankelijk waren, werd door weinige, en deze nog vrij naauwe, straten doorsneden. De weinige open pleinen waren volgebouwd met kramen, en midden in de stad lagen moerassen, die eerst in later' tijd gedempt of met waterlozingskanalen voorzien zijn geworden. Het getal der houten huizen van eene enkele verdieping was veel aanmerkelijker dan tegenwoordig; en deze getimmerten stonden het digtst en onordelijkst in het noordwestelijkste, oudste deel der stad opeengeschoven. Voor afloop van het water of voor reiniging der straten was nergens gezorgd; de vochtigheid maakte het verblijf in de laag liggende wijken hoogst ongezond, en lag er mist of nevel over de stad, zoo vermengde deze zich met de stinkende uitdampingen der poelen en van het stilstaande water in de grachten van het Kremlin. Herinnerde nu reeds het uiterlijke der stad aan de tijden en gewoonten der middeleeuwen, zoo was de levenswijs harer bewoners niet minder op de oudvaderlijke leest geschoeid. Moskou was het verblijf van den Oud-Russischen adel. Aziatische pracht heerschte in de huizen der grooten, en de overoude gewoonte bragt mede, aldaar, even als ook op de landhuizen, door een' ontelbaren zwerm van bedienden omgeven te zijn. Daar nu in de meeste dier familiën een aantal van vier- tot vijfhonderd slecht uitgeruste en slecht onderhoudene lijfeigenen tot handhaving van den noodig geachten luister gevorderd werd, zoo volgt hieruit, dat deze ruwe, ledigloopende klasse van menschen, welke de hutten in de nabijheid der steenen paleizen bewoonde, eene aanmerkelijke meerderheid der bevolking uitmaakte en niet weinig tot verergering der heerschende ziekten moest toebrengen. Moskou's bevolking kan destijds 230,000 menschen
bedragen hebben.
Omstreeks dezen tijd had de pest zich in het Russische leger, dat in de streken aan de Zwarte Zee tegen de Turken te veld lag, geopenbaard, en van daar werd de ziekte naar Moskou overgebragt. Daar zij zich aanvankelijk niet in hare
| |
| |
volle hevigheid vertoonde, werd zij door de geneesheeren miskend; iets, waarvan het nadeelig gevolg was, aan den eenen kant, dat het nemen der noodige voorzorgen, toen het nog tijd was, verzuimd werd, en aan den anderen, dat, ten gevolge van de stellige verklaring der doctoren, dat de ziekte de pest niet was, eene verklaring, die zelfs door een senaatsbesluit bekrachtigd werd, naderhand bij het volk het geloof, dat wezentlijk de pest te Moskou heerschte, niet te weeg te brengen en de menigte dus tot inachtneming der voorschriften daartegen niet te bewegen was. Van October tot December sloop de ziekte in de stad rond; daarna greep zij een groot, buiten de muren gelegen ziekenhuis aan; de gemeenschap met hetzelve werd afgesneden, en nu scheen, tot Maart toe, de kwaal uitgestorven; doch de gerustheid was van korten duur, want den 9den Maart werd het ruchtbaar, dat reeds sedert acht weken de ziekte zich in de zeer ongezond gelegene Keizerlijke lakenfabrijk, welke 3000 werklieden in dienst had, had vertoond en dat er bereids 130 menschen daaraan gestorven waren. Thans, nu het tot afsluiting ontegenzeggelijk te laat was, nam men maatregelen, die juist geschikt waren, om de smetstof wijd en zijd te verspreiden. Alle pestzieke lakenwerkers werden met hunne huisgezinnen naar het St. Nikolaas-klooster te Ugresch, twee mijlen van Moskou, gebragt, en men wilde de nog gezonden in twee gebouwen, in afgelegene deelen der stad, huisvesten; doch het grootste gedeelte dezer lieden had zich door de vlugt aan den maatregel weten te onttrekken en zich in de stad verstrooid. Terstond daarop werd nu ook het gebruik der openbare baden verboden, en aan de inwoners bevel gegeven, om van elk verdacht ziekte- en ook van elk sterfgeval aangifte te doen, hetgeen echter, gelijk te verwachten was, niet gebeurde, vermits men geen middel bezat, om aan het gegeven bevel klem bij te zetten. Er werden doctoren en chirurgijns benoemd, om
het noodig onderzoek te doen en behoeftige zieken te behandelen; maar dit alles had zonder de noodige orde plaats, en met elken dag nam de verwarring toe. Ondertusschen gebeurde, wat vooruit te zien geweest was; niet alleen in alle huizen, maar ook op de straten zag men pestkranken en lijken, en hoe nader het gevaar elken inwoner bedreigde, des te meer brak ruwheid van denk- en handelwijs onder alle standen door. Men wilde volstrekt van de pest niets weten, veronacht- | |
| |
zaamde opzettelijk elke heilzame voorzorg in levenswijs en levensregel, en beschouwde hen, die de ziekte bij haren waren naam durfden noemen, als eene soort van volksopruijers en verstoorders der openbare rust. Drie vierde deelen der inwoners, daaronder alle aanzienlijken en rijken, verlieten allengskens de stad. Eindelijk kwamen er ook bevelen uit Petersburg.
In de eerste plaats werd, voor al wat de pest betrof, een afzonderlijke bewindsraad aangesteld, onder voorzitterschap van het senaatslid jeropkin, eenen edelen man, die onverzettelijke vastheid aan liefderijke zachtzinnigheid wist te paren en gedurende geheel dit treurige tijdperk zijn moeijelijk ambt met oordeel en achtbaarheid waarnam. Hij stelde terstond, in elk der veertien stadsdistrikten, de noodige beambten als ook een' arts en een' heelmeester aan, zorgde er voor, dat het noodige onderrigt aan het volk gegeven wierd, hetwelk zich, bij alle gelegenheden, ongeloovig en hardnekkig verzette, en deed algemeene voorschriften opstellen, zoo tot afwering als tot behandeling der pest. Deze verordeningen echter werden bijna nergens ten uitvoer gelegd; want een onbeschaafde, wantrouwende volkshoop kent geenen anderen regel dan zijne vooroordeelen, bijgeloof en eigenzinnigheid; goede raad is bij hem verloren, behalve dat, in tijden als deze, zij, welke zulk eenen raad kunnen geven, zeldzaam zijn of hunne stem niet kunnen doen hooren. Zeer doelmatig was de bevolene telling der ziekte- en der sterfgevallen, ofschoon zij slechts een zeer gebrekkig overzigt kon leveren, want de inwoners onderwierpen zich noode aan den daarmede verbonden dwang, en over het algemeen had men tot nog toe te Moskou geene sterflijsten gehouden. De moeijelijkste taak bleef nog steeds, de zieken als ook de van ziekte verdachten onschadelijk te maken. Er werd bevolen, alle pestkranken zonder onderscheid in de ziekenhuizen en derzelver huisgenooten in de quarantaine-plaatsen te brengen, omdat de engte der woningen en de levenswijs der lagere volksklasse voor eenen snellen aanwas der besmetting deed vreezen. Hetzij nu dat de ruwe onbeschoftheid der mindere beambten tot menige onbehoorlijkheid aanleiding gaf, of dat men zich over het algemeen naar hetgeen men als harden dwang beschouwde niet wilde voegen, de uitgevaardigde verordening wekte algemeene
ontevredenheid, en de gewelddadige scheiding der zieken van de hunnen, eene schei- | |
| |
ding die gewoonlijk voor de eeuwigheid was, als ook de verjaging der gezonden van hunnen eigen' haard, scheen eene ongehoorde wreedheid, waaraan men zich op alle mogelijke wijzen moest trachten te onttrekken. Het gevolg dezer denkwijs was eene bijna algemeene verheimelijking der zieken, en aan deze moet grootendeels de vreeselijke toeneming der ziekte geweten worden, die zich in de volgende maanden openbaarde.
In April was de dagelijksche sterfte reeds van 12 tot 37 vermeerderd; in alles stierven in deze maand 778 menschen. In Mei stierven er 878; maar in de gasthuizen nam het getal der zieken af. Hierover ontstond groote vreugde, en toen men in Junij vele lakenwerkers uit de quarantaine ontslagen en de openbare baden weder geopend zag, hielden de weêrspannigen hunne bewering, dat er geene pest heerschte, voor bevestigd en gaven zich op nieuw aan de gevaarlijkste zorgeloosheid over. Evenwel het toenemen der kwaal was blijkbaar; want, niettegenstaande het getal der inwoners zich door verhuizing nog gedurig verminderde, stierven er dagelijks tusschen de 27 en 75, en het getal der dooden steeg in deze maand tot 1099.
In Julij klom het getal der overledenen tot 1707, en de akelige blijken van Moskou's verpesting traden gedurig sterker en afzigtelijker te voorschijn. Regtbanken en werkplaatsen werden gesloten; en toen de onderbeambten, soldaten, ziekenoppassers en doodgravers, die bij hun ongeloof aan het gevaar der besmetting tot geenerlei voorzorg hoegenaamd overreed konden worden, bij gansche scharen weggestorven waren, bleef er niets over, dan de misdadigers uit de gevangenissen tot de gevaarlijkste verrigtingen te bezigen, opdat het noodigste mogt kunnen geschieden en de lijken weggeruimd worden. In het tot een pesthuis ingerigte St. Nikolaas-klooster bleef slechts één oppasser voor 1000 zieken over; al de overigen had de ziekte weggerukt. Ondanks dit alles bleef het ongeloof des volks aan het daarzijn der pest onwankelbaar, en, bij den toenemenden weêrzin tegen alle soort van geneeskundige hulp, verliet men zich eeniglijk op de van oudsher gebruikelijke huismiddelen en op de ingevingen van het bijgeloof. Men beschouwde het als uitgemaakt, dat er door aanraking der zieken, door hunne kleederen en beddegoed geene besmetting mogelijk, maar dat de ziekte eene straf Gods was voor de zonden der inwo- | |
| |
ners, en dat zij te weeg gebragt werd door eenen vergiftigen toestand der lucht.
Zonder eenigen schroom of behoedzaamheid behandelde men dienvolgens de pestzieken, liet geen der gewone gebruiken bij het overlijden van afgestorvenen na, begroef deze, om onontdekt te kunnen blijven, in kelders en op binnenplaatsen, verborg ze zelfs op de zolders, deelde onderling hunne nalatenschap, verkocht met peststof besmette kleederen en beddegoed, en wanneer dan geheele huizen uitgestorven waren, verschenen er terstond dieven, die het achtergebleven goed van onder de lijken wegtrokken, om het voor geringen prijs aan dwaze koopers te verhandelen. Doch niet minder nadeelig werkte de waan, dat men, bij het ontwaren dat men ziek was, zich nog redden kon door iets van waarde op straat te werpen, vermits in dat geval, meende men dwaselijk, de ziekte op den vinder overging. Dit geschiedde zoo algemeen, dat aan opzettelijk daartoe aangestelde beambten de last moest opgedragen worden, om gedurig rond te gaan en overal, met de noodige voorzigtigheid, voorwerpen, op deze wijs geofferd, te verzamelen, te verbranden of op andere wijs onschadelijk te maken. In Augustus dreigde de ziekte alle palen te zullen overschrijden. Er stierven, de heimelijk begravenen niet gerekend, 7268 menschen, daaronder slechts 845 in de ziekenhuizen. Het huis van den Senateur jeropkin, waar zich dagelijks zoo veel hulpzoekenden zamendrongen, bleef niet verschoond. Velen zijner beambten en soldaten en zeven van zijne eigene bedienden werden door de pest weggerukt. Evenwel moeten wij hier de aanmerking maken, dat, te midden der bijna algemeene roekeloosheid, niet weinige inwoners, door getrouwe inachtneming der gegevene voorschriften, hunne huizen wisten te beschermen, en dat met name in het Keizerlijke vondelingshuis, dat omstreeks 1000 bewoners bevatte en onder de zorg van den Duitschen geneesheer mertens stond, niet een eenig pestgeval is voorgekomen.
Onder angstige verwachting begon nu de onheilsvolle maand September van het jaar 1771 en bedreigde reeds in de eerste dagen de stad met volslagen' ondergang, daar de ongunstigste weêrsgesteldheid het woeden der ziekte vermeerderde. Reeds in den vorigen winter was het weder veranderlijk geweest. Kortstondige vorst had met regen en nevel afgewisseld, en een onvriendelijk voorjaar had weder- | |
| |
om mist en vochtigheid aangebragt. De heldere dagen van Mei en Junij hadden de pest eenigzins gestuit; in Julij en Augustus trokken op nieuw aanhoudend donkere regen- en nevelwolken over de stad, maar in September en October daalde de regen dag aan dag in stroomen van den hemel, er heerschten aanhoudende vochtige en warme zuidewinden, terwijl gelijktijdig de barometer laag stond, en zelfs de noordewind, wanneer hij nu en dan eens de overhand kreeg, was niet in staat de nevels te verdrijven, die wijd en zijd het land overdekten. De vochtigheid van het jaar deed ook in de overige deelen van Europa volksziekten ontstaan; maar te Moskou stierven in September 1771 niet minder dan 21,400 menschen, en van dezen slechts 1640 in de ziekenhuizen. Vele sterfgevallen werden geheim gehouden; want de burgerlijke orde ging, bij het gedurig talrijker worden van behoeftigen zonder werk of brood, hoe langer hoe meer verloren. Radeloosheid en onverschilligheid omtrent het behoud des levens hebben steeds bij den ruwen hoop zulk een' toestand ten gevolge, en de gelegenheid lokt uit tot het begaan van misdaden. Reeds lang had men eene doffe gisting der gemoederen bemerkt; eindelijk, den 16den September, barstte het oproer uit. Woeste volkshoopen doorkruisten de straten, om de geneesheeren en de geestelijken, de vermeende bewerkers van al de rampen, die men leed, om hals te brengen. De omstandigheid, die hiertoe de naaste aanleiding gaf, was in zich zelve hoogst onbeduidend. Men zeide, dat door een Mariabeeld bij de Warwarische poort van het
Kremlin aan eenen lammen man een wonder gedaan was; de genezene, een koopman, verhaalde van een droomgezigt, dat hij gehad had: in hetzelve had de Moedermaagd zich over te geringe vereering, die haar bewezen werd, beklaagd, en beloofd, zoo men het verzuimde verbeterde, de pest te zullen verdrijven: Terstond begon het volk plegtige bedevaarten naar de Warwarische poort, tooide het beeld met bloemen en kleinooden en bragt het allerlei geschenken. Eindelooze processiën hadden plaats; maar na elke derzelve, een natuurlijk gevolg der menigvuldiger aanraking, woedde de pest nog sterker dan te voren. Men wilde nu de begrafenismalen en de nagelatene kerkelijke gebruiken aan het ziekbed weder invoeren, de lijken weder binnen de stad ter aarde bestellen en alle aardsche hulp versmaden. Om aan deze onbehoorlijkheden een einde te maken, had de Metro- | |
| |
politaan ambrosius kamensky, Aartsbisschop van Moskou en Kaluga, het Mariabeeld willen doen wegnemen; maar de daartoe afgezondene soldaten werden teruggedreven en ambrosius als ketter verwenscht; de stormklok werd geluid; alles kwam op de been; de verhitte menigte vond eindelijk den volgenden morgen den Aartsbisschop in het Donskische klooster en vermoordde hem met messteken. Vervolgens trokken de oproerigen naar de ziekenhuizen, mishandelden de artsen en dwongen hen de vlugt te nemen, stelden de in quarantaine opgeslotenen in vrijheid en plunderden het Aartsbisschoppelijke paleis.
Vele hooge ambtenaren, zelfs de Stedehouder, Graaf soltikoff, de Opperpoliciemeester en een Generaal der Artillerie namen pligtvergeten de vlugt, en geheel de dag van den 16den September verliep onder plundering en onder het razen en tieren van den toomeloozen hoop. Eindelijk, tegen den avond, trok Generaal jeropkin, de eenige bevelhebber, die zijnen pligt getrouw bleef en zijne bezonnenheid niet verloren had, met niet meer dan 150 ruiters en twee stukken geschut tegen de oproermakers op, deed met schroot onder hen vuren, doodde, daar zij hardnekkigen wederstand boden, meer dan 250 der hunnen en nam er nog meer gevangen. Het gevecht duurde tot middernacht, en toen eerst hield ook het luiden der stormklok op. Nu was voor het oogenblik de rust hersteld, en niets bragt tot het voortduren daarvan meer toe dan het ontzettend toenemen der sterfte na deze gebeurtenissen. Met het eind van September stierven er dagelijks omstreeks de 1000 menschen.
Op dat oogenblik verscheen Vorst orloff, door Keizerin katharina met onbeperkte volmagt bekleed, om te doen, wat tot redding der hoofdstad nog met mogelijkheid geschieden kon. Hij kwam met eene aanzienlijke magt van troepen en met vele beambten. Onder dezen was orräus, de ijverigste en best beradene pestdoctor, dien Rusland bezat, en die te Petersburg, toen nog de berigten uit Moskou over den aard der ziekte zoo tegenstrijdig waren, op de karakteristieke vraag der Keizerin, of hij voor zijne verzekering, dat werkelijk de pest te Moskou heerschte, met zijn hoofd zou willen instaan, geen oogenblik geaarzeld had, zijn leven voor de gegrondheid zijner uitspraak te pand te stellen. Te Moskou bragt het reeds terstond eenen zeer gunstigen indruk te weeg, dat Vorst orloff dagelijks de straten door- | |
| |
reed, de voorbijgangers aansprak, de mistroostigen opbeurde, en met woorden van overtuiging het ongeloof aan het bestaan der pest, eene dwaling, die van den beginne af zoo verderfelijk gewerkt had, poogde uit den weg te ruimen. Hierdoor herleefde reeds in de eerste dagen na zijne komst het algemeene vertrouwen; aan het daarzijn der pest twijfelde nu niemand meer; men vermeed de aanraking der pestzieken, toonde geenen afschuw meer van de ziekenhuizen, en liet de besmette voorwerpen ongehinderd verbranden.
Menigvuldiger dan te voren werd thans het ziekworden aangegeven; zeldzamer hield men de pestzieken verborgen, of legde ze als 't ware te vondeling, iets dat nog kort te voren zelfs niet door de gedreigde straf eener verbanning naar Siberië belet had kunnen worden. Het nieuwe bestuur vond den waren weg, om de ziekte te keer te gaan, zonder de verwanten der zieken door dwang te verschrikken. Men vorderde niets meer dan de aangifte der ziekwording; deze doende, konden de ziekgewordenen, naar eigene verkiezing, in de hospitalen opgenomen worden, of zich te huis laten behandelen, waartoe de artsenijen uit de Keizerlijke apotheek kosteloos geleverd werden. Die eenen zieke verheimelijkte, kwam als ziekenoppasser in het pesthuis; daarentegen werd aan elk, die zich vrijwillig in eenig ziekenhuis liet opnemen, ingeval hij genas, een geschenk in geld verzekerd. Men reinigde de stad, zorgde voor nieuwe hospitalen, voor verpleging van weezen en bedelaars, en verhinderde, zooveel mogelijk door zachte middelen, alle groote verzamelingen van menschen. Desniettemin stierven er in October nog 17,560, en in November nog 5,239 menschen. Eerst tegen het midden van December, nadat orloff den 21sten November de stad verlaten had, liep de wind naar het oosten om, met matige koude, en van dien tijd af woei het, bij geringe vorst, bewolkte lucht en veelvuldige sneeuw, bijna onafgebroken uit die hemelstreek. Den 9den Januarij had men voor het eerst weder een' ongewoon hoogen stand van den barometer, en in deze maand kon dan ook, daar de sterfte weder tot 30 verminderde, de pest voor niet meer aanwezig verklaard worden. Reeds in December, gedurende welke maand 805 dooden begraven werden, had men met de zuivering der hoofdstad een' aanvang gemaakt. Men vond nog meer dan 1000 verborgen gehouden lijken; men rookte
| |
| |
de gebouwen uit, en verhoogde de begraafplaatsen met aarde.
Het verlies aan menschen, van den eersten April tot den laatsten December 1771 had in alles 52,000 aan de pest en 4000 aan andere ziekten gestorvenen bedragen; van 12,500 huizen waren 3000 geheel uitgestorven en in het geheel 6000 verpest. Onder de gestorvenen bevonden er zich uiterst weinig uit de hoogere standen, en geen der geneesheeren, die evenwel met de lofwaardigste zelfopoffering voor de zieken gezorgd hadden. Slechts 4 chirurgijns en 16 hunner leerlingen of handlangers waren overleden; doch uit den priesterstand waren 150 het offer der ziekte geworden. |
|