| |
Huiselijk leven in het oosten.
(Uit een nog ongedrukt werk van Mistress poole.)
Na een bijna driejarig verblijf in het Oosten, gedurende welken tijd ik met de vrouwen uit de hoogere standen en uit de middelklasse van deszelfs bevolking in drukken en menigmaal vertrouwden omgang verkeerd heb, mag ik mij, naar het mij voorkomt, wel bevoegd achten, over haren zedelijken en maatschappelijken toestand eenige over het algemeen geldende resultaten mijner waarneming in schrift te brengen. Slechts aan weinige vrouwen hebben zich de gelegenheden tot het gadeslaan van personen harer kunne in die gewesten op zoo gunstige wijze aangeboden, als aan mij, en toch vind ik het volbrengen der taak, welke ik mij gesteld heb, buitengemeen moeijelijk. Terwijl ik den toestand, waarin het vrouwelijk geslacht aldaar geraakt is, in deszelfs gevolgen wèl poogde te begrijpen, moest ik steeds worstelen tegen menig mij aanklevend vooroordeel, en ondanks mijne ernstige pogingen daartoe is het mij niet gelukt, onze Europesche betrekkingen in het algemeen, en vooral de Engelsche, daar waar het vrouwen betrof, volkomen uit het oog te verliezen. Daar ondertusschen elke maatschappelijke toestand in de wereld zijne gebreken heeft, zou het misschien zelfs verkeerd gedaan zijn, alle vergelijking volstrekt te vermijden.
Eéne overweging onder vele andere is er, die mij bijzonder getroffen heeft; die namelijk, dat het hoofdbeginsel van den maatschappelijken toestand, zoo als het onder de Muzelmansche volken en zelfs onder de Oostersche Christenen heerscht, ik meen de inrigting van den harem en zelfs de polygamie, in de beoordeeling zeer veel wint, wanneer men bedenkt,
| |
| |
dat het meestal door personen gevolgd wordt, welke wij reeds van vroege jeugd af geleerd hebben met achting en eerbied te beschouwen, omdat zij eene hoogere plaats in de zamenleving bekleeden.
Het gebruik van den vrouwensluijer, dat eenigermate het begin is der door den harem slechts voltooide afzondering van het vrouwelijke geslacht, kan men, juist als zoodanig, tot de tijden van abraham, den Aartsvader, terugbrengen; maar tot welk tijdvak de eerste oorsprong er van behoort, zal, naar ik geloof, steeds twijfelachtig blijven. In abraham's tijd schijnt men het stelsel gevolgd te hebben, dat zelfs tot nog toe onder de Arabieren der woestijn is blijven heerschen, en dat minder streng schijnt dan hetgeen onder die Arabieren en andere Moslims, die zich in vaste woonplaatsen, in huizen, dorpen en steden, nedergezet hebben, gebruikelijk is. Rebekka bedekte haar aangezigt niet in tegenwoordigheid van abraham's dienaar, ‘den oudsten zijns huizes;’ doch toen zij voor den man trad, die haar gemaal zou worden, ‘toen nam zij eenen sluijer en bedekte zich.’ Dit is over het algemeen juist wat nog tegenwoordig bij de vrouwen der Bedouïnen gedaan wordt: voor dienaren en andere manspersonen, met welke zij bekend zijn, bedekken zij niet altijd haar aangezigt; ja vele van haar maken geene zwarigheid, in het bijzijn van vreemden ongesluijerd te verschijnen. Toen abraham, vóór het zoo even vermelde geval, met zijne vrouw naar Egypte kwam, ‘zagen de Egyptenaars, dat zijne vrouw zeer schoon was; ook zagen haar pharao's vorsten en prezen ze bij pharao, en de vrouwe werd weggenomen naar pharao's huis.’ Naderhand zag haar ook abimelech en nam haar tot zich.
Waarschijnlijk is het, dat het haremstelsel te dier tijd alleen, en ook hier niet in volle strengheid, bij de Semitische volken heerschte. Ten minste vinden wij van dit stelsel geene teekenen in de beeldhouw- of schilderwerken, die, op de oude Egyptische monumenten, tooneelen uit het huiselijke leven voorstellen, en van welke afbeeldingen sommige nog ouder zijn dan de tijden van abraham; integendeel vertoont zich ons in die voorstellingen van het bijzondere leven een maatschappelijke toestand, die, met opzigt tot den omgang tusschen de beide geslachten, even zoo vrij was, als hij zulks in het hedendaagsch Europa is. Waren de oude Egyptenaars bij deze vrijheid der vrouwen een volk
| |
| |
van betere zeden dan de volken, hunne tijdgenooten, bij welke de vrouwelijke kunne meer of min afgesloten was? Men wil beweren, dat juist het tegendeel plaats moet gehad hebben: dat bewijzen de afbeeldingen der schrikkelijkste uitsporigheden, of ten minste van een naauwelijks te begrijpen gebrek aan juist gevoel der beide geslachten jegens elkander, die de wanden der tempels en de grafgewelven van geheel het Nijldal bedekken. Ik zou intusschen het gebrek aan eerbaarheid of de losbandigheden der oude Egyptenaren niet gaarne op rekening der vrijheid schrijven, welke zij aan hunne vrouwen vergunden, zoo als ik dan ook de overtuiging koester, dat deugdzame vrouwen in het Christelijke Europa veel minder zeldzaam zijn, dan in de harems van het Oosten. Het is toch zoo natuurlijk, dat juist door den gezelschapsomgang der vrouw met den man de neiging tot onbetamelijkheden in woorden of daden, waar die werkelijk aanwezig is, te keer gegaan, en even zoo zeker, dat zij gevoed wordt door afzondering. Vrouwen van erkende kuischheid in het Oosten zijn gewoon onderling eene taal te voeren, die aan Europeërs ten minste onkiesch moet voorkomen, en zijn daaraan zoo zeer gewoon, dat zij zelfs in tegenwoordigheid van manspersonen hare uitdrukkingen niet zeer angstig kiezen. Dit is, naar mijne wijs van zien, een van de ergste gevolgen der harems.
Ofschoon ik menigmaal in verzoeking gekomen ben, van de huiselijke levenswijs in het Oosten een alomvattend tafereel te ontwerpen, zoo heeft zich steeds bij mij daartegen de beduchtheid verzet, dat deze zoo uiterst moeijelijke taak mij mislukken zou. De lezers mogen zich derhalve met afzonderlijke schetsen vergenoegen, zoo als ik ze hun hier aanbied; misschien gelukt het hun beter dan mij, die enkele trekken tot een zamenhangend geheel te verbinden. Mijn werk zal menigeen als eene landkaart voorkomen, die een dartele knaap aan stukken gescheurd heeft, en van welke hier en daar een stuk verloren is gegaan. Terwijl veel weder zaamgepast kan worden, blijven er gaten, die niet te vullen zijn, en men heeft steeds een onvolledig beeld.
Wanneer men den maatschappelijken toestand van het Oosten met betrekking tot de huwelijken gadeslaat, zoo mag men eene omstandigheid, die van gewigt is, geenszins uit
| |
| |
het oog verliezen; te weten, dat in de wijs van denken en gevoelen, bij de mans zoo wel als bij de vrouwen, eene treffende gelijkvormigheid plaats heeft. In Europa hangt de voorkeur van menigerlei oorzaken af - de vrouw verkiest haren man omdat haar zijn karakter, zijne godsdienstige denkwijs, zijne zedelijke beginselen bevallen; somwijlen vormen zelfs zijne staatkundige meeningen den grondslag van hare liefde of haren afkeer; of het is de rijkdom zijner kundigheden, zijn streven naar wetenschap, zijne aandoenlijkheid voor de fraaije kunsten, zijn genie, dat in het een of ander doorstraalt, hetgeen haar den man meer of minder waard maakt. Maar deze redenen van voorkeur, of, waar zij niet aanwezig zijn, de gronden van afkeer, bestaan alleen in Europa: in het Oosten weet men daarvan niets. Zijn er al eenige weinige beschaafde Oosterlingen, die onder de meer verlichte natiën gestudeerd hebben, zoo hebben zij er echter geen begrip van, dat en hoe men deze beschaving aan zijn huisgezin behoort mede te deelen; en aan eene edeler opvoeding hunner dochters denken zij, met weinige uitzonderingen, in het geheel niet; de kundigheden, welke zij buitenslands opgedaan hebben, blijven ongebruikte en als begraven schatten. Vindt een Oostersch meisje in haren bruidegom iemand, die er goed uitziet en goedaardig is, dan zijn al hare wenschen vervuld; welke begrippen hij mag hebben van hemel en aarde en van hetgeen daarboven, daaronder en daartusschen is, dit zijn dingen, daar zij zich haar geheele leven lang niet over bekommert. Of zich derhalve de liefde ook in het Oosten als ‘twee zielen en ééne gedachte, twee harten en ééne klopping’ laat omschrijven, is eene vraag, die nog, over 't algemeen, gerustelijk mag ontkend worden.
En toch is het iets verblijdends, dat er gevallen voorkomen - en die gevallen zijn niet zeldzaam - waarin eene Oostersche vrouw, wanneer zij op gepaste wijs uitgehuwelijkt wordt, aan haren echtgenoot met zulk eene innige liefde verknocht is, dat zulks elders te naauwernood overtroffen kan worden; eene liefde, die haar alsdan door hem meestal met alle bedenkelijke bewijzen van teedere en eerbare neiging vergolden wordt. Ik zelve heb in vriendschapsbetrekking met eenige familiën gestaan, wier innig huwelijksgeluk ik bij menige gelegenheid heb moeten bewonderen.
Onder de Egyptische vrouwen, die ik te Kaïro leerde
| |
| |
kennen, is er eene, die meer dan dertig jaren lang met éénen man gehuwd was, den eersten en eenigen, wien zij hare liefde geschonken had, en in wier huis ik steeds met ongemeen genoegen vertoefde. Haar gade schijnt een man van een voortreffelijk karakter, en bezit vele goede hoedanigheden. Hoezeer zijn inkomen karig genoeg is, is toch zijn huis eene toevlugt voor behoeftigen, niet alleen voor geheele zwermen arme vrienden en verwanten, maar ook voor vermagerde honden en katten; en deze voedt hij niet slechts met de broodkruimels en andere overblijfsels van ziinen disch, maar met eene menigte brooden, welke hij opzettelijk voor hen doet bakken. Een der beminnenswaardigste trekken in zijne vrouw was hare onbegrensde gehechtheid aan zijne bloedvrienden. Zoo lang zijne moeder leefde, werd zij door hare schoondochter als eigene moeder beschouwd en behandeld, en, overeenkomstig het Oostersch gebruik, (een gebruik, dat niet genoeg geprezen kan worden en menige gebreken der Oostersche vrouwen doet over het hoofd zien) werd zij door de gade van den zoon steeds als de beheerscheresse van het huis geacht en geëerd.
Als tweede voorbeeld herinner ik mij eene Turksche dame van aanzien, die vóór vele jaren eenen Turk huwde, welke eene hooge ambtsbediening vervulde. Hij bezat een tiental blanke slavinnen, die de onmiddelbare dienst bij zijne gemalin moesten waarnemen, en daarenboven eene menigte zwarte slaven voor meer ondergeschikte dienstverrigtingen. De Turksche vrouw, een wakker wijf, schonk hem eenige kinderen, en daarom reeds alleen behandelde hij haar met veel onderscheiding en nam geene tweede gade. Deze voorkeur voldoet eene vrouw in het Oosten volkomen, en maakt, dat er, ondanks den harem van haren man, geene jaloezij, misverstand of oneenigheid in het huiselijk verkeer ontstaat; want zij weet, dat haar echtgenoot haar bemint; zij is de meesteresse van zijn huis, en voert het gebied over zijne slavinnen.
Men zou mij kunnen vragen, hoe ik met den toestand van deze en andere familiën zoo naauwkeurig bekend geworden ben; ik moet daarom aanmerken, dat de lieden in dit land hunne huiselijke betrekkingen volstrekt niet geheim houden, maar vrienden en bekenden onophoudelijk met hunne klaagliederen vervolgen, wanneer zij in dit opzigt iets op het hart hebben.
| |
| |
Hoogstopmerkelijk, bij voorbeeld, is dit: wanneer in het Oosten een echtgenoot door schuld zijner vrouw zijne eer gekrenkt acht, zoo maakt hij aan al zijne buren, menigmaal zelfs aan vreemden, zijn ongeluk en zijne schande bekend, en de verwanten der beide partijen doen hetzelfde, al moest ook zulk eene handelwijs de echtscheiding of voor de beschuldigde partij het verlies van haar leven ten gevolge hebben. Ja de vrouw zelve doet al wat zij kan, om de aanklagte of de verdenking, die op haar rust, wereldkundig te maken.
In een huis, dat digt aan het onze paalt, riep nog vóór weinige dagen eene vrouw luidkeels uit het open venster: ‘O buren! o Moslemin! hoort toch, wat dit goddelooze mensch, mijn man, met wien ik jaren lang geleefd, wien ik kinderen gebaard heb - hoort toch, wat hij van mij durft zeggen!’ En nu vertelde zij even luide en niet in de meest kiesche uitdrukkingen de aanklagte, die haar man tegen haar had ingebragt; terwijl deze laatste slechts nu en dan, en tamelijk bedaard, met de aanmerking tusschenbeiden kwam, dat de Kadi haar spoedig genoeg van hem verlossen zou.
Onder den middenstand en de lagere volksklassen is het niets ongewoons, dat een man zich met een kind verlooft; en zoo gebeurt het dan dikwijls, dat het intusschen opgewassen meisje, wanneer de bruidegom haar eindelijk toegevoerd wordt, weigert hem tot echtgenoot te nemen. In zulk een geval is de man, volgens de wet, gehouden, of zijne betrekking met het meisje plegtig te ontbinden, of wel nu eens korteren dan langeren tijd naar haar te vrijen. Soms duurt zulk een staat van zaken verscheidene jaren lang; het oogenblik der eindelijke beslissing hangt evenzeer van het gedrag des vrijers als van de luim der vrijster af. Men kan het eenigermate eenen proeftijd noemen, gedurende welken het den voorgeslagen echtgenoot niet verboden is, haar in tegenwoordigheid harer ouders of onder ander opzigt te bezoeken. In zulk een geval is zijn eenig trachten, haar het een of ander genoegen te verschaffen; en somwijlen moet werkelijk de uitverkorene, door juweelen, suikerwerk, of wat het anders, al naar het vermogen haars aanbidders, ook zij, gewonnen, eindelijk erkennen, dat hare genegenheid voor hem aan het kiemen is.
Van de eigenaardige leef- en denkwijs der Arabische vrou- | |
| |
wen, met name die uit de lagere klassen, kan men zich naauwelijks een begrip vormen. Wanneer ik hier de geschiedenis van eene Arabische vrouw, zoo als ik daarvan grootendeels getuige geweest ben, verhale, zoo moet zulks niet als een op zichzelf staand geval, maar als een algemeen geldend beeld der Oostersche zeden opgenomen worden. Een Arabisch meisje verloor reeds in hare vroege jeugd hare ouders en werd aan de zorg eener halve zuster toevertrouwd. Tusschenbeiden moet ik aanmerken, dat nergens in de wereld zoo veel halve zusters gevonden worden als in het Oosten. Dertien jaren oud zijnde, werd zij aan een' man uitgehuwelijkt, die aanmerkelijk ouder was dan zij, leefde met hem twee jaren lang, doch vond zich door deze verbindtenis zoo ongelukkig, dat zich, op haren verklaarden wensch, de man van haar scheidde. Nu vijftien jaren oud zijnde, zag zij naar eenen nieuwen echtgenoot om; en, daar zij van fraaije leest was en over het algemeen schoon genoemd kon worden, trok zij weldra de oplettendheid van eenige manspersonen tot zich. Boven alle vrijers echter gaf zij de voorkeur aan een' door niets uitmuntenden knaap, dien hare halve zuster had opgevoed. Het was iemand van een hatelijk en boosaardig karakter, en, daar ook overigens zijne andere betrekkingen weinig uitzigt op geluk gaven, zoo verzette zich natuurlijk de oudere zuster met al haar vermogen tegen zijn aanzoek om de jongere. Toen echter de tijd, dien gebruik en wet der Moslemin aan eenen vrijer toestaan, verstreken was, kwam het oudere meisje in het geval om voor eenigen tijd het huis te moeten verlaten. De beide gelieven namen hare afwezigheid te baat, en toen zij terugkeerde vond zij hen in den echt verbonden. Ofschoon nu, gelijk zulks uit het hierboven verhaalde reeds gebleken is, een huwelijk in het Oosten geenszins een onontknoopbare band genaamd kan worden, blijft het echter een zeer ernstige stap, en dit meisje had zich door hare
onvoorzigtigheid in eene ellende gestort, van welke men zich bij ons bezwaarlijk een denkbeeld kan vormen. Een tijd lang behielden de zaken nog een tamelijk goed voorkomen. De man huurde eene koffijkraam, en bragt zijne vrouw dagelijks twee Turksche piasters naar huis; maar allengskens begon hij haar te veronachtzamen, gaf haar geene middelen van levensonderhoud meer, en na twee jaren, juist toen haar eenigst kind gestorven was, liet hij haar zitten. Zij was destijds zeven- | |
| |
tien jaar oud. - Een jong manspersoon, die haar eenige maanden lang reeds de hulde zijner bewondering toegebragt en wien zij menigmaal gelegenheid gegeven had haar zonder sluijer te zien, trad nu met meer stoutheid te voorschijn en bood haar het huwelijk aan. Hij beweerde, dat hij haren man, zoo deze slechts op te sporen ware, door eene som gelds tot eene echtscheiding zou kunnen bewegen. Zijne aanbiedingen nam zij juist niet onverschillig op, maar stemde even min uitdrukkelijk toe in het omkoopen van haren man. De vrijer deed nu zijn best, om allengskens, door haar van tijd tot tijd geschenken te doen, hare genegenheid te winnen; zij nam, wat hij haar schonk, met welgevallen aan, en zoo gingen de zaken eene maand lang voort, toen eensklaps, geheel onverwacht, de man weder opdaagde. Naauwelijks had hij eenen nacht onder zijn dak geslapen, toen de een of andere vriend hem influisterde, dat hij niet de gelukkigste echtgenoot was, en hem tevens op den zoo warmen vereerder zijner vrouw oplettend maakte. Blijkt nu ook al uit het verhaalde, dat het karakter of liever het gedrag der vrouw wat los en onbestendig mag geweest zijn, zoo kan men zich toch verzekerd houden, en het vervolg heeft zulks bevestigd, dat haar hart slechts voor haren regtmatigen echtgenoot klopte, en nimmer, of het moest zijn in den benaauwden toestand eener moedwillig verlatene, zou zij ook slechts een oogenblik aan zijnen medevrijer, hoe goed en beminnenswaardig deze ook zijn mogt, de voorkeur gegeven hebben. Nu echter
was haar man teruggekeerd, en ofschoon ik nooit gehoord heb, dat hij zich verwaardigd had haar eenige opheldering over zijn gedrag te geven, had zij hem weder bij zich, en dit was haar genoeg; zij beminde hem met echte, onbegrensde liefde. Hij echter van zijnen kant was nog in geenen deele verbeterd. Weken lang bejegende hij haar op de onwaardigste wijs, mishandelde haar, en alle verzekeringen, dat zij hem innig, dat zij hem boven alle anderen beminde, hielpen niets. Hij en zijne verwanten deden haar onophoudelijk niet dan hoon en smaad aan, tot dat zij op zekeren dag waagde zijn schelden met eenige hartstogtelijkheid te beantwoorden; nu sloeg hij haar zoo onbarmhartig, dat zij het niet langer verduren kon, maar uit zijn huis vlood en onder ons dak eene wijkplaats zocht. Mijn gevoelen was destijds, dat de booswicht te ver gegaan was, dan dat zijne vrouw het hem immer zou kunnen ver- | |
| |
geven. Ik vergiste mij: reeds des anderen daags keerde zij tot hem terug, niets van hem verlangende dan de belofte, dat hij haar niet weder mishandelen zou. Dit blijk van zelfvergetende liefde won van haren man niet den geringsten dank; integendeel zette hij zijne ruwe gewelddadigheden voort, tot dat hem eens, in de hitte van zijnen toorn, de woorden weêr ontsnapten: ‘Gij zijt ontslagen.’ Het was de derde maal dat hij zulks gezegd had, en het wet- en zedeboek der Moslims neemt een driemaal door den man uitgesproken echtscheidings-formulier zeer gestreng op. De vrouw was nu, volgens de wet, vrij. Ware het de eerste of de tweede maal geweest, zoo zou haar reeds niemand hebben kunnen dwingen terug te keeren; maar thans weder des booswichts vrouw te worden, hiermede kon zij tegen hare Godsdienst gehandeld en de hoogste schande op haar hoofd geladen hebben. Nu was alzoo voor haren tiran de tijd van boete en berouw verschenen, en bitter betreurde hij, dat hij zelf zijne jonge vrouw de gelegenheid verschaft had, om den door hem zoo zeer gehaten medevrijer te
huwen. Deze laatste trad nu natuurlijk weder te voorschijn, in de meening, dat nu ten minste alle omstandigheden zijne hoop begunstigden; maar hare standvastige liefde behield over alle bedenkingen de overhand. Zij zag het hartzeer van haren gade, en, alles op nieuw aan zijn geluk opofferende, besloot zij, de vreeselijke stormen, die over haar losbarsten zouden, te trotseren. De verwijtingen harer bekenden, de verwenschingen harer zuster, niets hield haar terug; haar hart behoorde haren man als op den eersten dag, toen zij zijne bruid werd, en hem zou het blijven toebehooren. Zoo veel liefde verzachtte dan ook eindelijk zijn gemoed: zij had hem nu het onwedersprekelijkst bewijs gegeven, dat hij hare genegenheid met niemand deelde; twijfel hieromtrent kon niet meer bij hem opkomen. Hij werd een beter echtgenoot en een beter mensch, bragt haar dagelijks, als bevorens, zijne twee piasters naar huis, nam zijne zaken met ijver waar, en bejegende haar sedert steeds met zachtzinnigheid en liefde.
Hoe geheel anders zou niet de toestand dezer vrouw naar onze gebruiken en begrippen geworden zijn, zoo zij den man, die haar beminde, gehuwd had! Ongetwijfeld ware zij dan voor de vervolgingen van haren jaloerschen en toch daarbij voor ware liefde onvatbaren man nergens veilig ge- | |
| |
weest; misschien zou hij zelfs wel haar leven bedreigd hebben, ofschoon hij zelf te voren de boei verbroken had, waarin het arme meisje zich ligtzinnig had geklonken, toen zij hem als vrouw in zijn huis gevolgd was. En nog zonderlinger moet geheel deze betrekking voorkomen, wanneer men weet, hoe het niets ongewoons is, dat eene vrouw, zonder zelve te mogen kiezen, aan drie, vier, vijf mannen achter elkander uitgehuwelijkt kan worden, terwijl zij misschien dagelijks anderen aanschouwt, tot welke zij haar hart veel meer genegen gevoeld zou hebben. Nergens voorwaar leert men den weldadigen invloed van het Christendom hooger schatten, dan wanneer men dezen troosteloozen toestand eener menschelijke maatschappij gadeslaat.
In het Oosten is de vrouw nog niet tot persoon verheven; integendeel is zij er tot heden meer zaak gebleven, maar toch niet zaak in dien zin, dat zij tot koopwaar vernederd zou zijn, gelijk men zulks in het beschaafd Europa gelegenheid heeft bijna dagelijks te zien. Wanneer onder ons met dochters gespeculeerd wordt, alsof het huizen of landgoederen waren, zoo is dit, bij onze vrijheid der vrouwen, eene veel grooter vlek, dan wanneer bij de Turken alleen aan den man, en slechts zelden aan de volgens landsgebruik hem ondergeschikte vrouw, de keus wordt vrijgelaten, met wien hij of zij wil huwen. Bij deze door hem te doene keus is zijn besluit meestal de vrucht, niet van baatzucht, maar van neiging. Heeft hij zich omtrent zichzelven of omtrent zijne vrouw vergist, zoo geeft hij haar haar afscheid; en dit is bij slot van rekening, wanneer men de zaak onbevooroordeeld beschouwen wil, nog altijd beter, dat dat men de heiligheid der Christelijke echtverbindtenis daardoor ontwijdt, dat men twee menschen, met of tegen hun' wil, aan elkander koppelt, eigenlijk alleen om twee kleine geldzakken in eenen grooteren zaam te storten. En juist door de afzondering der vrouwen in het Oosten genieten zij eene huiselijke rust en tevredenheid, zoo als wij ons die te naauwernood kunnen denken. Op deze wijs laat zich zeker van het haremsgebruik en zelfs van de veelwijverij nog veel goeds zeggen; en desniettemin zullen derzelver nadeelen, en de ontelbare verkeerdheden, die het gevolg dezer instelling zijn, steeds verreweg het overwigt behouden.
(Het vervolg en slot hierna.) |
|