maakt van ons vaderland, als te voren, door vrijheid van graanhandel, de korenschuur van Europa. Doch het geheel heeft op ons geenen anderen indruk gemaakt, dan de versterking in ons gevoelen, dat de prijzen der landerijen, en dien ten gevolge de pachten, bij ons te hoog zijn opgedreven. Zonder zulke onnatuurlijke opdrijving zou de landbouw geene beschermende regten behoeven. En als men geenszins in het belang van den landbouw, of eigenlijk van de voorname grondbezitters, maar uit dat van de massa der bevolking de zaak beschouwt, dan zou men alleen kunnen toegeven, dat, bij wege van uitzondering, voor een' korten tijd, de uitvoer van de noodzakelijkste levensbehoeften wel eens zou moeten verboden worden; doch zulk een tijdelijke maatregel, in eene buitengewone omstandigheid, is geheel iets anders, dan eene blijvende beperking van den graanhandel tot bescherming van den landbouw. Integendeel, die bescherming heeft de natuurlijke strekking, den uitvoer, als er goede vraag is, te begunstigen, en den invoer te belemmeren, opdat de landeigenaar zich verrijke ten koste van de beurs, zoo niet van het leven, der overige bevolking. Is daartegen invoer en uitvoer even vrij, dan stroomen de voortbrengselen van zelve dáárhenen, waar de meeste behoefte is, en de invoer doet de te hoog gestegene prijzen welhaast weder dalen. Eerst dan, wanneer blijkbaar alles wordt opgekocht en vervoerd, zou het noodig kunnen worden, voor korten tijd, den uitvoer te stremmen, tot voorkoming van onlusten en hongersnood.
Wat nu het stelsel van den Heer de graaff betreft nopens de wederoprigting der Gilden, gaarne wil Referent hem den lof toezwaaijen, zijn onderwerp wel te hebben doordacht en goed te hebben behandeld; doch, gelijk hij voorstelt, zoude het bestaan der gilden de persoonlijke nijverheid van hem, dien men eens weren wil, te veel in den weg staan. Waarom niet liever eene wederoprigting van gilden ten behoeve van hen, die zich daarbij verkiezen aan te melden, behoudens de vrijheid van een iegelijk, om tot uitoefening van eenig beroep patent te nemen, zonder zich als gildebroeder te laten inschrijven? Die zich dan van ambachtslieden wil bedienen, wier bekwaamheid getoetst is, hij wendt zich tot eenen ingeschrevene bij het gilde; en wie, op eigen gevaar, zich door een' ander wil laten helpen, hij behoudt er de vrijheid toe. Is er dan iemand, die zijne kennis op