De Heer demetz, Raadsheer aan het Koninklijk Geregtsh of te Parijs, was ruimschoots met tijdelijke goederen gezegend. Velerlei verdriet en huiselijke rampen noopten hem, zijne ambtsbetrekking te laten varen. Hij reisde toen eerst met een' vriend naar Amerika, waar hij onderzoek deed naar de aldaar bestaande gevangenisstelsels; terwijl hij de slotsom zijner navorschingen in een belangrijk geschrift mededeelde. Op zijne terugreis kwam hij te Hamburg,. en zijn bankier zegt hem: ‘Gij, die zoo veel belang stelt in weldadige inrigtingen, gij moest het Rauhe-Haus, ter opleiding van verwaarloosde kinderen, eens gaan zien.’ Hij doet het. Zijn besluit is genomen. Het Rauhe-Haus zal zijn modèl zijn, en zijn leven hoopt hij voortaan te wijden aan het heil en de teregtbrenging van verwaarloosde en misdadige knapen.
Naar Frankrijk teruggekeerd, roept hij de hulp van eenen edelen vriend in. 't Is de Graaf de bretignières. Deze had ten doel, een gesticht voor hoogbejaarden tot stand te brengen. Demetz zegt tot hem: ‘Sluit u aan mij aan. Op den jeugdigen akker is er kans tot ruimeren oogst.’ De twee weldoeners der menschheid sluiten een edel en heilig verbond. Men wil eene Landbouwkolonie stichten, maar niet op onvruchtbaren bodem, die de ondernemers en kweekelingen ontmoedigt, die onberekenbare kosten vordert, en op miskenning en ontbinding uitloopt. Eene vruchtbare plek aan de oevers van de Loire, in eigendom aan den Graaf de bretignieres toebehoorende, wordt door den waardigen bezitter kosteloos afgestaan.
Eene Landbouwkolonie te Mettray tot stand te brengen, is het doel. Om dat oogmerk te bereiken, voert men, in navolging van Hamburg, het familieleven in. Acht huizen worden gebouwd en door veertig kinderen wordt ieder huis betrokken. Een der jonge lieden wordt, bij stemming, tot oudsten broeder benoemd. Een ondermeester of sous-chef is het hoofd van het gezin. Een edele wedstrijd is er tusschen de acht familiën, om elkander voorbij te streven in hetgene goed en loffelijk is. Elk dier kinderen wordt naauwkeurig gadegeslagen. Dat toezigt wordt uitgeoefend door de geestelijken, de directeuren zelven, of de onderdirecteuren, zijnde dusgenaamde order- of werkmeesters.
Kleeding, ligging, voeding, huisraad zijn hoogst eenvoudig. Huis, school en kerk daartegen zijn met smaak ge-