orde brengen daarvan had kunnen vinden, dan den bij alle letter-, geschied- en oudheidkundigen met roem bekenden schotel. Zoodra wij vernamen, dat aan hem de vervaardiging van den Catalogus was opgedragen, koesterden wij reeds de hoop, vooraf het een en ander van zijne hand over dien schat te vernemen.
Die hoop is niet te leur gesteld; in den voor ons liggenden brief toch vinden wij een overzigt omtrent het belangrijkste, dat in die verzameling, de vrucht der studie van pancras castricomius, scriverius, oudenhoven, van loon, van muiden, van leeuwen, paets, en vooral van alkemade en van der schelling, voorkomt. De Schrijver maakt ons opmerkzaam op den rijken voorraad van handschriften betreffende Godgeleerdheid (bl. 6), Geschiedenis der Vaderlandsche Kerk (bl. 7), Staatkunde en Regtsgeleerdheid (bl. 8), Algemeene en Nederlandsche Geschiedenis (bl. 10-20). Hij vermeldt verder de menigte onuitgegevene Stedenbeschrijvingen (bl. 21), de aanzienlijke verzameling afbeeldingen van vaderlandsche Sloten, Kasteelen, Burgen enz. (bl. 22), de handschriften betrekkelijk de vaderlandsche Abdijen, Kloosters, Kerken en andere gestichten (bl. 23-26), die over de Godin nehalennia, over Wapen- en Geslachtkunde (bl. 27-31) en over Taal- en Letterkunde (bl. 31-33). Voorts vestigt de Schrijver onze aandacht op de belangrijke verzameling van Charters (bl. 34-39), van Brieven van beroemde Mannen (bl. 39-45) en van Oudheden, Zegels, zilveren en koperen Penningen enz. (bl. 45 en 46).
Om het drooge en eentoonige dezer opgave zooveel mogelijk weg te nemen, deelt de Schrijver nog eenige bijzonderheden mede, die gewis elken beoefenaar van letter- en geschiedkunde welkom zullen zijn, zoo als op de bijgevoegde plaat een paar proefjes van duivelbezweeringen, die aan onzen scheltema onbekend waren; op bl. 17 eene Missive met consideratien over het vergen van de verbreking van het eeuwig edict van jan de wit; op bl. 18 en 19 eenige bijzonderheden omtrent den moord der de witten, die elders niet zijn opgeteekend; bl. 32 en 33 een paar proeven van berijmde quitantiën van de Rederijkerskamers te Noordwijk, en eindelijk bl. 41 eenen Brief van o. cromwell en twee van loijs de boisot, bl. 42-44.