| |
Genees- en Heelkunde voor het Volk, met inachtneming van het tegenwoordig standpunt dier beide wetenschappen en der beschaving, door Matthias Mayor. Volgens de Hoogduitsche met bijvoegsels en ophelderingen vermeerderde vertaling van Jacob Robert Steiger. Te Utrecht, bij C. van der Post, Jr. 1846. In kl. 8vo. XVI en 186 bl. f 1-50.
Recensent wil niet ontkennen, dat de titel van het aangekondigde werkje hem weinig uitgelokt zoude hebben, om er nader kennis mede te maken, indien niet de naam van den Hoogduitschen vertaler, jacob robert steiger, zijne nieuwsgierigheid eenigzins had geprikkeld. In het algemeen heeft Rec. weinig op met zoogenaamde populaire geneeskundige werkjes, welke niet zelden tot een gevaarlijk halfweten aanleiding geven; doch de omstandigheid, dat iemand, die in zijn vaderland als wetenschappelijk arts gunstig bekend staat en ook buiten hetzelve wegens zijne verlichte denk wijze wordt geroemd, en die bijkans het offer zijner vrijzinnige gevoelens was geworden, het werkje van mayor belangrijk genoeg heeft geacht, om het in de Hoogduitsche taal over te brengen, deed Rec. in dit werkje iets meer dan gewoons verwachten. Na derhalve de voorrede van den Nederduitschen vertaler doorgelezen te hebben, wendde hij zich begeerig naar die van
| |
| |
den oorspronkelijken Schrijver, ten einde hieruit ook eenigzins den geest van dezen te leeren kennen. Deze eerste kennismaking was niet bijzonder aangenaam. Dr. mayor vertoont zich in die voorrede als een man, die hoogelijk ingenomen is met zichzelven en met datgene, wat hij heeft uitgedacht, en die het der geneeskundige wereld niet vergeven kan, dat zij niet meer algemeen zijne voorslagen ter verbetering en vereenvoudiging heeft goedgekeurd. Deze ingenomenheid met zichzelven blijft hem ook in het werkje zelf bij, en hierdoor maakt de Schrijver zich niet zelden aan eenige overdrijving schuldig, en laat zich, wanneer een of ander punt zijnen wrevel gaande maakt, wel eens op bijwegen voeren, waardoor hij van zijn eigenlijk onderwerp afdwaalt. Zoo treft men een hoofdstuk aan over rationele geneeswijzen, waarin meer van de Jezuiten, dan van de geneeskunde gesproken wordt; en, wanneer de Schrijver spreekt over de ingebeelde kwalen der menschen (bl. 81), komt hij, men weet niet regt hoe, op de zucht, welke men tegenwoordig zoo vaak bij regtsgeleerden en geregtelijke geneeskundigen aantreft, om bij zware misdaden de oorzaak van het begane misdrijf in monomanie te zoeken; en van dit onderwerp brengt hij zijnen lezer weder evenzeer als bij verrassing op dat van de cellulaire gevangenissen, om ook hier de zijns inziens bestaande vooroordeelen en dwalingen te bestrijden. En toch kan Rec. de verzekering geven, dat hij het werkje over het geheel met genoegen doorgelezen heeft; dat hij zich meestal met de beschouwingen van den Schrijver volkomen kan vereenigen, en dat op die punten, waar deze zich aan overdrijving heeft schuldig gemaakt, de Hoogduitsche vertaler met teregtwijzende aanteekeningen tusschenbeiden is gekomen.
Na eenige algemeene beschouwingen over de volksgeneeskunde, waarbij de Schrijver steeds dit beginsel op den voorgrond stelt: Indien men de geneeskunde aan het volk wil aanbevelen, moet zij hoofdzakelijk voorbehoedend en bijna uitsluitend negatief zijn, geeft hij (bl. 20 en verv.) eenige zeer algemeene beschouwingen omtrent de leefwijze in gezonde dagen en bij beginnende ongesteldheid, waarmede ieder rationeel geneeskundige zich gaarne vereenigen zal, en welke men ook gerustelijk aan iederen leek kan voorhouden. In de volgende hoofdstukken wordt de lezer met eenige wijzen van behandeling bekend gemaakt, die men noodwendig ken- | |
| |
nen moet: de afwachtende of exspeetatieve methode, de ontstekingwerende geneeswijze, de ontlastende geneeswijze, de afleidende geneeswijze, de koudwatermethode. Hetgene alhier voorkomt, verdient allezins behartiging, en de Schrijver bestrijdt hier zoowel de vooroordeelen, welke bij den leek tegen de eene geneeswijze (de onsteking werende) bestaan, als vooringenomenheid met de andere (de ontlastende). Het hoofdstuk over de rationele geneeswijze heeft Dr. mayor er, naar het Rec. voorkomt, meer voor zijn eigen genoegen, dan ten nutte zijner lezers bijgevoegd. Na aldus eenige algemeene therapeutische regelen gegeven te hebben, waagt zich de Schrijver op een terrein, waarop zijne meeste voorgangers gestruikeld hebben: de behandeling van eenige belangrijke bekende ziekten; dus het speciéle gedeelte der volksgeneeskunde. Er wordt hier over croup, beroerte, bloedophooping naar het hoofd, hersenwaterzucht bij kinderen, schijndood, onmagt, stuipen, aamborstigheid, keelontsteking, longontsteking, verkoudheid, roos, vergiftigingen, dronkenschap, buikpijn, ophooping van lucht in het darmkanaal, doorloop, lendenpijn, bloedspuwing, bloedbraking, neusbloeding, enz. in ruim 27 bladzijden
gehandeld. Men zal den Schrijver dus wel niet kunnen verwijten, dat hij in te veel bijzonderheden is getreden; maar des te meer afkeuring verdient het, dat hij bij vele dezer ziekten nog al dikwijls den leek het aanwenden van eene actieve geneeswijze toestaat; zoodat de waarschuwing van Dr. steiger, om vooral de hulp van eenen geneesheer in te roepen, hier zelden ontijdig is tusschengevoegd: aan dezen heeft de lezer ook de meer volledige bewerking van het hoofdstuk over de vergiftigingen te danken, hetwelk voorzeker wel niet het minst grondige van dit gedeelte en ook voor den leek van het meeste gewigt is. Met bijzonder veel genoegen heeft Rec. het volgende hoofdstuk (Nog eenige raadgevingen der volksgeneeskunde bij andere gewigtige omstandigheden) gelezen, schoon de titel eenigzins onbepaald is. Er wordt hier dan ook over verschillende, niet altoos naauw zamenhangende onderwerpen gehandeld, welke echter elk op zich zelfs van veel belang zijn; onder anderen wordt hier ook over de pligten van de omstanders jegens den geneesheer gesproken, een punt, hetwelk, onzes inziens, in eene volksgeneeskunde evenzeer, ja meer op zijne plaats is, dan de opsomming van de verschillende middelen, welke bij de eene of andere ziekte worden vereischt. De Schrijver
| |
| |
schijnt hier dikwijls uit eigene, niet zeer aangename ondervinding geput te hebben, en hierdoor krijgt zijne voordragt iets piquants, waardoor de lezing boeit; men kan zich zoo duidelijk voorstellen, dat de zaken zoodanig, als hij ze verhaalt, gebeurd zijn. Een voorbeeld willen wij mededeelen: ‘De arts wordt in groote haast geroepen; hij laat alles liggen en ijlt naar zijnen lijder. Daar gekomen, wordt hij, in stede van geraadpleegd te worden over de bewuste ziekte, overstroomd met verwijtingen over zijn verschrikkelijk lang uitblijven. Onder zulk eene bittere verklaring gaat een geruime tijd verloren, totdat het geheele tooneel gesloten wordt met de volgende eindphrase: ‘Ik heb wel gemerkt, heer doctor, dat gij niet wilt komen, en gij u weinig aan mij gelegen laat liggen, en daarom heb ik maar om Dr. N. gezonden, dien ik op het oogenblik verwacht.’ Het laatste hoofdstuk van dit eerste gedeelte is niet minder in een werkje over de geneeskunde voor het volk op zijne plaats: het handelt over het gewigt der keuze van eenen arts; ook dit heeft Recensent met genoegen gelezen.
Het tweede gedeelte, hetwelk over de volksheelkunde handelt, maakt het kleinste gedeelte van hetzelve uit (bl. 116-186). En toch is het er verre van verwijderd, dat het daarom oppervlakkiger is bewerkt. De Schrijver zelf zegt in zijne voorrede: ‘Geheel anders is het met de volksheelkunde gelegen! Dat is eene andere zaak! Daar ben ik op mijn terrein!’ Het was derhalve te verwachten, dat aan dit gedeelte bijzondere zorg zoude besteed worden. Recensent moet dan ook zeggen, dat hem in dit gedeelte het eigenlijk geneeskundige beter voldeed, dan in het eerste. De voorschriften, welke mayor achtereenvolgens geeft omtrent de aan te wenden middelen bij bloedverlies, omtrent de eerste hulp bij zware toevallen, bij verwondingen, bij beenbreuken, omtrent het vervoeren van zieken en verwonden, omtrent het uittrekken en verwijderen van vreemde ligchamen, zijn zoo eenvoudig en uit het dagelijksche leven genomen, en daarbij zoo geheel overeenkomstig de inspraak van het gezond verstand, zij bepalen zich zoozeer tot het volstrekt noodige, hetgeen moet geschieden, alvorens men de komst van den Heelmeester kan verwachten, dat men deze bladzijden gerust aan iederen leek in handen kan geven, zonder te vreezen, dat hij hierdoor tot een gevaarlijk halfweten zal geleid worden; en het ware te wenschen, dat
| |
| |
de hier gegevene regelen meer algemeen in acht wierden genomen, daar alsdan de Heelkundigen voorzeker minder zouden genoodzaakt zijn, de gevolgen van het verzuim of van het onverstand der omstanders uit den weg te ruimen. Indien men eene aanmerking op dit gedeelte wilde maken, het zou deze zijn, dat de Schrijver in zijnen ijver, om alles eenvoudig voor te stellen, de waarde der wetenschappelijke heelkunde wel eens wat laag stelt; wanneer hij b.v. de kunst, om eene slagader te onderbinden, genoegzaam gelijkstelt met het toebinden van worsten, dan vergeet hij, dat het toebinden zelf van eene slagader wel de minste kunst is, maar dat het opsporen van de slagadertakken, welke onderbonden moeten worden, de grootste moeijelijkheid oplevert, welke een leek nimmer overwinnen kan, omdat hem de noodige ontleedkundige kennis ontbreekt. Aan een zoodanig doordraven maakt mayor zich zeer dikwijls schuldig, en alleen het veelvuldig goede en praktische, hetwelk in zijne volksheelkunde voorkomt, doet ons dit gebrek in zijne wijze van voorstellen verschoonen. In hoeverre de Schrijver in dringende gevallen den leek vergunt eene aderlating te doen, kon Rec. uit den inhoud van het werkje van mayor niet regt opmaken; dikwijls hield hij het er voor, dat hij die vrijheid aan den leek toestond, daar er onder de middelen, welke vóór de komst van den Heelmeester mogen aangewend worden, meermalen ook de aderlating wordt genoemd. Het behoeft geen betoog, dat Rec. het op dit punt volstrekt niet met mayor eens was. Intusschen wordt in de zevende afdeeling (Hoe zich de Volksheelkunde helpen kan in alle zoodanige ziekten, waar bloedonttrekkingen dringend zijn aangewezen) met geen woord van de aderlating gerept, en alleen van een eenvoudig middel, om de bloedige koppen te vervangen, en van de zoogenaamde ventouses monstres gesproken; zoodat Rec. niet regt weet,
hoedanig hij den Schrijver op die andere plaatsen hebbe te verstaan. Het laatste hoofdstuk bevat eenige gevallen tot oefening, waarin de volksheelkunde hare toepassing vindt. Ten slotte moet Rec. verklaren, dat er in dit tweede gedeelte, over de volksheelkunde, vele dingen voorkomen, waarmede niet alleen de leek, maar ook de man van het vak zijn voordeel kan doen. - Indien Rec. aan het einde zijner aankondiging zijn oordeel over het geheele werkje zal uitspreken, dan gelooft hij, dat het daar, waar op aanmerkelijken afstand geen genees- of heelkundige te bekomen is,
| |
| |
met vrucht zal geraadpleegd worden, en dat er voor iederen leek veel uit te leeren is omtrent datgene, wat men bij zieken en gewonden heeft in acht te nemen, al moeten wij hem, vooral bij zieken, eene minder werkzame handelwijze veroorloven, dan mayor hem toestaat. - De vertaling is over 't algemeen goed geslaagd en laat zich vloeijend lezen; evenwel stootten wij toch op ‘eenen volbloedigen homoiopaath, en ook meermalen op eenige Germanismen in de constructie der volzinnen. - De uitvoering is goed. |
|