waar de moraal wat te gestreng is en de toon wat heel godsdienstig, om eenige bladzijden ongelezen over te slaan, somtijds komt toch een veronachtzaamd of verachtelijk vertreden zaad nog op, en brengt eene heilzame vrucht voort; terwijl tevens het verhaal van dien aard is, dat zelfs lezers, die alleen naar aangenaam onderhoud haken, en gedreven worden door de prikkeling der begeerte, om met de eindelijke ontknooping bekend te worden, wanneer zij de lezing eenmaal aangevangen hebben, zich door het lijvige der drie boekdeelen niet zullen laten afschrikken om tot het einde toe voort te gaan. Van den roman zullen wij geen overzigt geven, ten einde den lezer het genoegen der trapsgewijze bevrediging van de nieuwsgierigheid onder het lezen van het werk zelf niet te ontnemen. De titel maakt bekend met het thema, als wij het zoo eens mogen noemen, lotwisseling, daarin bestaande, dat iemand, die niets bezit, op het onverwachtst in het bezit geraakt van een vermogen, hetwelk hem 10,000 pond sterlings in het jaar oplevert; terwijl een ander, die zulk een vermogen van zijne jeugd af bezeten heeft, het even onverwacht verliest. De schildering van den invloed, dien zulk eene lotwisseling heeft op het karakter der daarin betrokkene personen, moet reeds uit haren aard belangrijk zijn.
Op ons algemeen oordeel over het werk willen wij nog een woord laten volgen over de Voorrede van den Hoogleeraar mees. Deze verklaart daarin, dat men ‘omtrent de vertaling volkomen gerust zijn kan,’ en zegt zelfs: ‘Geloof mij op mijn woord, en anders, vergelijk den Engelschen tekst er mede, de vertaler heeft de hier eigenaardige moeijelijkheden zoo fiksch Hollandsch geschreven, en toch zoo getrouw overgezet, dat gij en ik er hem voor mogen danken.’ Ofschoon wij gaarne gelooven, dat de vertaler vele moeijelijkheden te overwinnen heeft gehad, durven wij toch met den lof, hem door den Hoogleeraar zoo onvoorwaardelijk gegeven, niet geheel instemmen. Want op vele plaatsen kwamen ons woorden voor, die ons niet gelukkig overgebragt of gekozen toeschenen. Wij spreken niet eens van klerk, voor koster, knutteriger, voor aangenamer, overstraf, voor al te straf, taveernen, voor kroegen of herbergen, te moet, voor te gemoet, aêr, voor ander, en dergelijke. De vertaler kan - ofschoon wij het hem niet toestemmen - het gebruik dezer woorden voor naïver dan dat der thans meer gebruikelijke